Ellende zonder einde – drost Wichers en de Maartensvloed (I)

Alsof drost Wichers, de zetbaas van de stad in het Oldambt, het al niet druk genoeg had met het opeisen van schepen voor reddingstochten, het regelen van humanitaire hulp en het sussen van allerlei onvrede, moest hij zich ook nog eens bezig gaan houden met plunderaars. De man kwam tijd tekort. Daarom zijn ze steeds in haast, of zelfs in allerijl geschreven, zijn brieven over de Maartensvloed.

Op 14 november 1686, ’s morgens heel vroeg, stuurde hij zijn eerste rapport naar het stadsbestuur:

“Edele Moogende Heeren

Mijn Heeren

De overgroote storm die eergisteren avondt naedat ick even van de dijckschouw waer te huis gekoomen, heeft het Oldampt  in een seer desolate staat gestelt en het landt soodanich doen inundeeren dat den landen voor mijn huis wel drie à vier voeten hebben onder water gestaen. En in cas het treckpadt niet was doorgebrooken soude in de huisen geraeckt hebben.”

Het trekpad lag op het dijkje langs het Winschoterdiep, waarin, na de doorbraak, een deel van het water gelukkigerwijs weg kon vloeien. Volgens Wichers’ knecht, die ’s nachts bleef waken bij de huizen, was er sprake geweest van eb en vloed. Er stond dus drie à  vier voet, dat is 90 à  120 centimeter water op de lager gelegen landerijen. Inmiddels was dat water alweer een 30 à  60 centimeter gezakt, maar het land in de omgeving van de drostenborg tussen Zuidbroek en Noordbroek stond op het moment van schrijven dus nog wel blank. En goed ook.

In Zuidbroek kwamen vele losse goederen, dood vee en hooiblokken aandrijven. Maar ook waren er al drie dode vrouwen en een kind opgevist. Verbazingwekkende zaken deden zich voor:

“…tot Noortbroeck bij de tille nae de Scheemda an, is een man van het Siddebuirster Oostwolt met sijn huissien koomen andrijven en levendich gesalveert, gelijck oock bij het tolheck tussen Zuitbroek en de Scheemda een huis met man vrouwe en soone van Wagenborgen koomen andrijven, waer van de laetste door het omvallen van het huis bij het treckpadt onder het goet is doot gevallen, doch man en vrouw levendich in het tolheck gebracht.”

Wichers wilde het stadsbestuur niet ophouden met al te veel details, anders kon hij wel bezig blijven,

“dewijl de veelheijt der elenden  van grooten getalle zijn”.

Alleen gaf hij door dat hij alle turfpramen van Sappemeer en Wildervank had doen pressen (vorderen),

“…om de in watersnoot noch levende mensen en vee uit hare huisen te redden die, soo als nu in de vroege morgen bericht ben, in het vallen van den avondt lakens hebben uitgesteeken. Hebbe oock redes tot Noortbroeck, Zuitbroek en sal soo doenlijck in de Scheemda  de caspels in kluften doen verdeelen en over jeder een à  twee stellen ten eijnde het goet niet versleept  of gestoolen, maer ten dienste van de overgeblevene elendigen gesalveert werden.”

Hij was dus meteen al beducht voor plundering, vandaar dat hij in Noordbroek en Zuidbroek mannen liet aanstellen, die dat moesten voorkomen. In het wat moeilijker bereikbare Scheemda zou hij dat zo gauw mogelijk laten doen. Intussen waren er in Zuidbroek al waardepapieren uit Oterdum of Wagenborgen gevonden, maar waar het water  vandaan kwam kon Wichers de heren nog niet zeggen.

Wordt vervolgd



Mijn gedachten hierbij zijn:

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.