Meester Guikema en de jeugd van tegenwoordig

Anno 1835 kreeg de onderwijzer nog vaak de  schuld van de “ruwheid, onbeleefdheid en baldagigheid” der kinderen, iets wat meester Guikema van Dorkwerd zeer verdroot. Daarom schreef hij namens een onderwijzersgezelschap een artikel, dat het niet alleen opnam voor de onderwijzers, maar ons ook het een en ander leert over de informele socialisatie van de Groninger plattelandsjeugd.

Guikema, als verlicht man een vooruitgangsoptimist, vond veel klachten over de jeugd onrechtvaardig.  Van enkel een “achteruitgang van zedelijke beschaving, vooral bij het opkomend geslacht”, zoals de klagers die zagen, was volgens hem zeker geen sprake. Natuurlijk waren bepaalde deugden verdwenen, maar de jeugd bezat weer deugden, “die onze voorouders niet eens bij name kenden”.

Guikema wijst diverse typen klagers aan. Een deel bestond uit orthodoxe en bevindelijke calvinisten die een hekel aan alle spel hadden en die vonden dat een kind stil met een stichtelijk boekje in een hoekje moest zitten. Van dit slag mensen bestond ook een min of meer ontkerstende variant: de “zedekundige sophisten” die vonden dat iedereen aan hun maatstaven moest voldoen.  Dan had je nog de liefhebbers van een overdreven etiquette, en niet te vergeten de ouden van dagen die graag rust aan hun hoofd wilden hebben – hier had Guikema nog wel mee te doen.

Volgens hem wees de hekel aan jeugd vaak op fysiek ongemak:

“Men vindt in de menschelijke zamenleving veel menschen, die door hunne zittende leefwijze, of uit andere oorzaken, aan zwartgaligheid en miltziekte laboreeren, of tenminste een ziekelijk ligchaam rondslepen. Deze zijn gewoonlijk ten uiterste zwaarmoedig, zittende altijd met een looden muts op, en omdat zij zelve gemelijk, onvergenoegd en ontevreden met hun lot zijn, meenen zij dat de geheele wereld niet deugt.”

Guikema geeft toe: natuurlijk zijn er “zedelooze kinderen”. Maar lang niet zoveel als de habituele klagers ons wijs proberen te maken.  Helaas was de onderwijzer vanouds de ”wrijfpaal van het volk” en kreeg hij de schuld. Terwijl hij hooguit vier uur per dag, twintig uur per week en dus dertig etmalen per jaar met zijn leerlingen doorbracht,

“en dat nog meest uitsluitend in het leervertrek, waar weinigen ruwheid en onbeleefdheid, veel minder  baldadigheid laten blijken”.

Buiten de school kwamen de kinderen met andere mensen in aanraking, en volgens Guikema moest je bij die mensen toch vooral de schuld zoeken, als het verkeerd ging met de jeugd.  Hij spreekt van “bedorvene huisgezinnen” waar kinderen het tegenovergestelde leren, van wat de meester ze probeerde bij te brengen, maar wijdt hierbij wijselijk veel minder uit over de ouders, die hem schoolgeld verschuldigd waren, dan over het (inwonende) personeel.

Zo heeft hij het gemunt op de jongste vrouwelijke dienstboden, de kindermeisjes. Deze zorgden voor de jongste kinderen in huis, maar waren daarbij nogal eens “de voornaamste opvoeders” van de iets oudere kinderen, met wie ze veel tijd doorbrachten:

 “Deze [kindermeisjes] zijn, tenminste verweg het grootste gedeelte, kinderen uit de geringste, onbeschaafdste en ruwste volksklasse, die veelal zonder onderwijs in de school te ontvangen (…) zijn opgegroeid als paddestoelen op den mesthoop. Haar eenigste weten bestaat gewoonlijk in het kennen van spookverhalen, in zoutelooze, of smaak- en zedebedervende liedjes, terwijl in alles wat zij doen of zeggen de grootste ruwheid, onbeleefdheid en zedeloosheid doorstraalt”

Ook van de oudere vrouwelijke en mannelijke dienstboden ging volgens Guikema een funeste invloed uit.  Zo maakten die deel uit van een groep welke altijd in het dorp bijeenkwam, zeg maar de jeugd in bredere zin:

 “In elk dorp van eenig aanbelang heeft men bijna alle avonden vele jongelingen, die na den volbragten arbeid tezamenscholen om wat nieuws te hooren, te vertellen, of zich door boert en scherts wat te vermaken. De in deze vergaderingen gehoord wordende gesprekken loopen gewoonlijk over niets anders dan over de voortplanting van het menschelijk geslacht, over slagerijen, kloppartijen over gepleegde baldadigheden aan huizen, hoven, tuinen en personen, over vrijerijen enz., doormengd met zoovele walgelijke vuiligheden, dat men zijne ooren ervoor stoppen zou (…). Ja hier is de grootste leerschool der zedeloosheid van allerlei aard, hier hoort men in overvloed vloeken, zweeren, schelden, pogchen, zwetsen , lasteren, zoutelooze scherts en zoutelooze boert.”

Volgens Guikema werden passanten vanuit zo’n groep nogal eens bespot, uitgescholden, gehoond en uitgelachen. Vooral meisjes en vrouwen kwamen er met moeite langs.  De aanvoerders van de groep haalde je er zo uit:

“Die zich hier laag en zedeloos gedraagt, wordt door den grooten hoop het meest toegejuicht. Om deze gezelschappen nu, verzamelt zich eene menigte schoolkinderen, en deze hooren en zien alles wat er gezegd wordt en gebeurt met de grootste oplettendheid, belangstelling en inspanning aan. Wordt er gelagchen, zij lagchen mede. Verstaan zij nog niet alles, zij vragen zoo lang, totdat zij het gewaar worden, en hier behoeven zij slechts eenige lessen te ontvangen, of zij zijn  reeds in staat eenigermate te kunnen mededoen, en waar zij zich ook bevinden, verbreiden zij het geleerde verder, ja waar zich daartoe maar eene gelegenheid aanbiedt, brengen zij alles in beoefening.”

As ouders toestonden dat hun kinderen zich bij zulke groepen voegden, moesten ze vooral niet klagen over de meester, aldus Guikema, die min of meer gelijksoortige bijeenkomsten bij mensen thuis zag plaatsvinden:

“Wanneer de heeren en dames op de dorpen eene avondvisite afleggen, dan vergadert eeene groote schaar dienstboden en groote kinderen van beiderlei sekste in dat huis waaruit mijnheer en mejufvrouw afwezig zijn. Hier worden dan straatliederen gezongen, hier wordt gedanst geschaterd, gevloekt enz. totdat men allerlei laffe spelen, welke enkel eene kortstondige vereeniging der beide seksen ten doel hebben, verzint, die tooneelen zoolang voortzettende totdat mijnheer en mejufvrouw tehuis komen. Dat het op deze vergaderingen ook niet zoo kiesch en zedig toegaat (…) laat zich gemakkelijk begrijpen. De kleine kinderen worden gewoonlijk te bed gebragt, dog de groote deelen in alles mede en zwelgen ook hier het gift der zedeloosheid met volle teugen in.”

En alsof dit nog niet erg genoeg was, namen veel ouders hun kinderen ook nog eens mee naar kermissen, boeldagen, harddraverijen en andere volksvermaken op het platteland:

“Niet zelden ziet men hier in de herbergen de zoontjes boven aanzitten als aanzienlijke heeren. Rooken, klinken, drinken, schreeuwen, tieren, springen, ja wat niet al meer, hoort en ziet men daar van kinderen, waarom de ouders veelal lagchen, ja, waarop zij wel eens grootsch zijn (…). Daar blijft men dan vaak laat in de nacht. Vader is er ook nog, zeggen de kinderen, wij gaan ook nog niet. Hier zien de kinderen nu niet slechts hunnen vader, maar een legio ruwe en onbeschaafde menschen die drinken, schreeuwen, zingen, vloeken, zwetsen, ja, niet zelden stevige kloppartijen enz. “

Van één zo’n feestavond ging volgens Guikema zoveel invloed uit, dat een onderwijzer het er in een jaar niet uit kreeg.

Als man die beschaafde muziek en zang een warm hart toedroeg, stoorde Guikema zich bijzonder aan de inofficiële muziekpraktijk bij zulke gelegenheden:

“de zoutelooze, smaak- en zedenbedervende straatliederen, die door hunne veelal bevallige zangwijzen het oor en hart van den jongen mensch streelen en daarom door hem het schielijkst van alles geleerd, het meest gebezigd en het langst onthouden worden. Deze mogen voorzeker beschouwd worden als de zoetst smakende, maar tevens als de krachtigst werkende vergiften voor de zedelijkheid”

Volgens Guikema gaven kinderen tussen de 14 en 20 jaar – dus pubers en adolescenten – de meeste problemen.  Die gingen al helemaal niet meer naar school, de onderwijzer had er niets meer mee te maken en trof dus geen blaam. Temeer niet, daar hij zich helemaal niet met de openbare orde op straat bemoeien mocht, geen vertegenwoordigende politieke en kerkelijke functies mocht bekleden, en zelfs geen al te dure kleren mocht dragen.

Als een kind een grief had, dan ging het vaak net als bijna twee eeuwen later:

“…oogenblikkelijk zijn de meeste ouders gereed om in tegenwoordigheid dezes kinds hunnen vitlust tegen den onderwijzer bot te vieren”

Bron: Tijdschrift voor onderwijzers en ter bevordering der huiselijke opvoeding III (Groningen 1835) pag. 93-107.


18 reacties on “Meester Guikema en de jeugd van tegenwoordig”

  1. Martin Hillenga schreef:

    De gekwelde Guikema was in later jaren zelf ook niet vies van ‘klinken, drinken’. Per 1 januari 1843 werd hij om zijn drankmisbruik ontslagen als onderwijzer.

    • groninganus schreef:

      Weet ik (uit Sleebe, dacht ik, of anders Spiegel van Groningen). Guikema heeft meer geschreven, hij had ruzie met de dorpselite, vermoed ik. In het hier samengevatte stuk zegt hij ook ergens dat een schoolmeester die over de schreef gaat, onmiddellijk met ontslag bedreigd wordt, “terwijl in andere inrigtingen de strafbaarste misdrijven met al te christelijke toegeeflijkheid worden verdonkerd.”

  2. Emigrant schreef:

    Of is hij aan de drank geraakt door zijn voortdurende, frustrerende confrontatie met die ontaarde jeugd? Misschien werd hij ook wel nageroepen als hij groepen samenscholende adolescenten passeerde.

  3. reina schreef:

    Dacht echt even dat het over nu ging, maar nee, niet echt oppassend jong personeel dat de kinderen allerlei kwaad leert, dat past niet in onze tijd. Wacht, vervang het personeel door massamedia en zang- en danswedstrijden op TV en bingo, Guikema klaagt over onze tijd! (Jammer dat hij de snelheidsovertredende, veel te veel decibellen uitbrakende brommers en auto’s niet kon beschrijven, zal in zijn tijd wel de knecht zijn geweest of de boerenzoon, die op zijn paard na negenen ’s avonds nog door het dorp denderde). Indrinken bestond toen ook al, foezel (thuisgestookte jenever van aardappelen of graan) voor thuis en dan een klare of twee in de kroeg, leek je toch heel oppassend.

  4. Bert Visser schreef:

    Ik weet niet of bovenstaand verhaal ‘zomaar’ door meester Guikema is geschreven of dat het onderdeel is van de rapportage die hij schreef op verzoek van de toenmalige onderwijs-inspecteur Westendorp, die weer handelde in opdracht van een Rijkscommissie voor Onderwijs in 1828. Volgens de schrijvers van het boekwerkje ‘Hoogkerk door de eeuwen heen’ is hij, even afgezien van zijn kennelijke drankzucht, “een buitengewoon ijverig en nauwgezet man geweest. Aan inspecteur Westendorp zond hij een rapport van liefst 36 volgeschreven folio-vellen”. In dat boek zijn ook zijn beschrijvingen opgenomen van de aard en levensgewoonten van de Dorkwerders. Zeer opvallend is ook het verhaal van een bruiloft. En weer valt mij op dat in die tijd alles zo tot in detail werd beschreven. Hoe dan ook, een opmerkelijk man lijkt mij.

  5. aargh schreef:

    Haha niets nieuws onder de zon dus. Mooie uitdrukking is dat trouwens, ‘met een looden muts op zitten’ een muts die ervoor zorgt dat de gemelijke onvergenoegde ontevreden lieden menen dat de hele wereld niet deugt. Maar vervolgens zet hij zelf wel die muts op.

  6. Chris Boerema schreef:

    Er is een leuk stuk te lezen in de Groninger Gezinsbode dd. 19 juni 1996 die ik heb over geschreven en evt. kan plaatsen.

  7. Chris Boerema schreef:

    Het brengt niet echt nieuwe inzichten, maar is gewoon leuk,
    Overgenomen uit de Groninger Gezinsbode dd. 19 juni 1996

    Voor de Dorkwerder schoolmeester Harm Guikema was het vanaf 10 augustus 1841 permanent vakantie. Waarschuwingen om van de drank af te blijven baatten niet en daarom restte het gemeentebestuur van Hoogkerk uiteindelijk slechts één ding. Guikema werd op staande voet ontslagen als schoolmeester. En ook zijn bijverdienste als koster, voorlezer en voorzanger raakte hij kwijt.

    Dit gebeurde in 1841
    Harm Guikema was een op 27 oktober 1799 in Dorkwerd geboren boerenzoon. In 1822 werd hij onderwijzer in Oostwold en in 1927 volgde een benoeming in zijn geboortedorp.

    Niet afkerig
    Op verzoek van de Provinciale Commissie van Onderwijs beantwoorde Guikema een aantal vragen over Dorwerd en de Dorwerders. Als geboren en getogen Dorkwerder wist Guikema waarover hij het had. De Dorkwerders waren volgens hem ‘niet afkerig van een matig en gepast gebruik van sterke drank, doch groote vijanden van dronkenschap’. En dat zou Guikema aan den lijve ondervinden.

    Herberg
    De regelmatige bezoeken aan Jan Reinders z’n herberg “Onder de linden” brachtens Guikema in moeilijkheden. De eerst klachten van de schoolopziender over Guikema’s drankmisbruik kwamen in 1830. Toen was de schoolmeester nog ongetrouwd, maar ook na zijn huwelijk op 24 juni met de Dorkwerdse Janna Hendriks Jonker (met kastelein Reinders als getuige!) bleef Guikema te veel drinken.
    In het voorjaarsrapport van ’34 moest de schoolopziender daardoor het woordje ‘goed’ bij Guikema’s gedrag schrappen en vervangen door ‘matig’. En in 1836 vond hij dat er maar eens iets moest gebeuren.
    De kerkraad kreeg een ‘missive’ waarin in de schoolopziender schreef dat Guikema zich weer ‘herhaalde malen had schuldig gemaakt aan misbruik van sterken drank in zijne tegenwoordigheid’. Omdat ‘alle zachte middelen ter verbetering in dezen niets hadden geholpen’ moest er volgens de schoolopziender een schorsing volgen.
    De kerkraad, bang dat het in die tijd zonder koster, voorlezer en voorzager te moeten stellen, voelde hier echter niets voor. Maar in 1840 was de schorsing niet meer te voorkomen. Volgens een op het Rijksarchief aanwezig verslag van de Provinciale Commissie van Onderwijs werd aan het gemeentebestuur van Hoogkerk voorgesteld ‘om Guikema te suspenderen’ en vanaf 1 juni kregen de 24 Dorkwerder schoolkinderen les van een waarnemer.
    Hoewel Guikema zich zelfs tijdens zijn schoring nog bezondigde en geen beterschap kon beloven werd hij door de kerkraad toch weer ‘in genade’ aangenomen, ‘in de hoop dat hij toch eens tot inzicht van zijn verkeerd gedrag zou komen’.
    Dit inzicht bleef echter uit en op 10 augustus 1841 viel het doek voor Guikema als onderwijzer. Wegens ‘herhaalde dronkenschap’ werd hij door de burgemeester van Hoogkerk ontslagen en vervangen door de ‘provisioneel’ Derk Timen Smid. Ook zijn baantje als koster, voorlezer en voorzanger in de Dorwerder kerk raakte hij kwijt. Hoewel Guikema ook na zijn ontslag niet van de fles kon afblijven, deed hij later toch vooral van zich spreken als schrijver en ‘revolutionair’. Zo was hij in 1842 een van de redacteuren van het oppositieblad De Volksvriend. Op 1 maart 1845 overleed Guikema in Dorkwerd ‘zonder beroep’

    • groninganus schreef:

      Dank je! Ik ken het verhaal, maar uit een andere bron,

      Guikema was een tragische figuur. Hij maakte een van de betere schoolmeesterrapporten in 1828, maar had nogal eens conflicten, waarschijnlijk ook over stukken die hij in de krant schreef. Ik kom daar nog op terug.

  8. Chris Boerema schreef:

    Hij was een kleinzoon van Onne Jans Harkema. De Harkema’s waren een belangrijke familie in Dorkwerd en Hoogker/Leegkerk. Deze Onne Jans is ook mijn voorvader. Vandaar de belangstelling.

  9. Chris Boerema schreef:

    Nee, sorry, Misschien onder patroniem? Dan heb ik iets meer nodig. Mijn database kent ca.40.000 personen.

    • groninganus schreef:

      Nee, heb geen patroniem. Was een weggelopen wees die in de criminaliteit en prostitutie belandde, ca. 1760.

      Overigens heeft Petronella Elema zich ook eens beziggehouden met een familie Harkema, herinner ik me nu.

  10. Chris Boerema schreef:

    Klopt. Jaren geleden heb ik al eens een boom met haar daarover opgezet. Boeiende dame met veel kennis. Het ging erom dat de oorsprong van deze tak Harkema’s wat onzeker was aangezien er 2 mannen in aanmerking komen. De een Landbouwer en de andere Chirurgijn. Inmiddels wordt aangenomen dat Sicko Harckema en Aeltien Bronnens zijn (zie ook Gruoninga 2000 A. Kroeske) Tot zover was ik ook gekomen. Alles wat daarvoor aan voorouders zit is in mijn optiek (nog) wat discutabel.


Mijn gedachten hierbij zijn:

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.