Roderoede krijgt ruim elf jaar geen salaris uitbetaald

In het najaar van 1760 klaagt Jan Holscher, de roderoede (= veldwachter) van Noordhorn, bij Grietman Fruytier dat de Noordhorner schatbeurder Teij Alberts wel roderoedensalaris voor hem beurde bij de boeren in het kerspel, en dat op basis van de grastallen (hun grondgebruik), maar dat de schatbeurder dit verzuimde te doen bij de dorpsbewoners, die voor hun huizen werden aangeslagen. Drie jaar eerder had de schatbeurder dit nog wel gedaan, samen met de wedman, en dat op last van de vorige richter, maar noch over het roderoedengeld van de boeren, noch over dat van de koop- en ambachtslui legde Alberts ooit rekening en verantwoording af. Om Holscher te citeren:

“sonder daarvan aan hem eenige rekeninge te doen, ofte ooit enig geld uytte keeren, maar waaren uyt syn winkel an betalinge gevende, sonder dat hij roderoede immer konde gewaar worden hoeveel te goede ofte te quade was.”

Zodoende kreeg Holscher bijna geen salaris in klinkende munt in handen, voor hem reden om de hulp van het Gericht in te roepen, “temeer daar in  armoede leven moeste”.

Grietman Fruytier bood de roderoede inderdaad de helpende hand. Hij gelastte schatbeurder Teye Alberts om op de volgende rechtdag rekening en verantwoording af te leggen over het door hem gebeurde roderoedengeld.

Door de leveranties in natura, waarvan het citaat getuigt, ben je bijna geneigd te denken aan gedwongen winkelnering, met de bijkomende malversaties en knevelarij, maar dat de zaak toch wat genuanceerder lag, bleek op 20 oktober, toen de Grietman, de schatbeurder en de roderoede om de tafel gingen zitten.

Schatbeurder Teye Alberts, dit keer ook koopman genoemd, voldeed aan het rechterlijke bevel en gaf inderdaad de van hem verlangde opening van zaken. Na een check van de registers met de grastallen en de huizen in het kerspel bleek, dat de schatbeurder ruim 827 gulden aan roderoedengeld ontvangen had.

Daarentegen was de roderoede de schatbeurder ruim 1072 gulden schuldig  “soo wegens winkelwaren als anders”. De roderoede stond na aftrek van het gebeurde roderoedengeld dus nog voor bijna 245 gulden in het krijt bij de koopman-schatbeurder.

Maar bovenstaande ontvangst betrof louter het geld dat de schatbeurder wèrkelijk ontvangen had. Hij toonde de Grietman en de roderoede ook nog twee “restantensedels” met achterstallige bedragen.

Het eerste lijstje bevatte posten met een totaalbedrag van bijna 321 gulden. Deze achterstallige sommen had de roderoede zèlf al met debiteuren verrekend, waarmee hij eigenlijk de inningsprocedure verstoorde. Impliciet blijkt hier dat hij niet alleen van de schatbeurder voorschotten in natura kreeg, maar ook wel van andere dorpsgenoten. Dat maakte de zaak er voor de schatbeurder natuurlijk niet eenvoudiger op. Aan zuivere restanten, dus èchte betalingsachterstanden, waren de kerspelgenoten de roderoede nog ruim 167 gulden schuldig.

Deze zuivere restanten, nog door de schatbeurder te beuren, besloot men hangende de inning nog even te laten staan, evenals het geld dat de roderoede nog schuldig was aan de schatbeurder.

Heel interessant is de opmerking dat hiermee het roderoedensalaris van Allerheiligen 1748 tot mei 1760 was verrekend. In totaal ging het dus om 11,5 jaar salaris. Tellen we nu de daadwerkelijk ontvangen roderoedegelden, de verrekende restanten en de zuivere restanten bij elkaar op, dan komen we op een bedrag van ruim 1315 gulden oftewel ruim 114 gulden per jaar. De roderoede van Noordhorn verdiende daarmee minder dan zijn Oldambtster collega’s en zelfs minder dan het bestaansminimum. Dat maakte de noodzaak om bijverdiensten te genereren er in dit Ommelander dorp natuurlijk niet minder op. Het vrij forse verrekende bedrag doet ook vermoeden dat de roderoede bij vrij veel mensen over de vloer kwam. Hoe meer zo iemand ingebed was in de dorpssamenleving en het op allerlei akkoordjes moest gooien, hoe meer hij waarschijnlij ook door de vingers zag.

Overigens, door de zuivere restanten te delen op het geheel aan geïnde, verrekende en achterstallige roderoedegelden, blijkt dat 12,7 % van de som achterstallig bleef. Dat is toch vrij veel.. Niet iedereen zag de zin van het roderoedenwerk in.

Om te voorkomen dat er nog eens zo’n administratieve warboel zou ontstaan, bepaalde Grietman Fruytier dat de schatbeurder het roderoedengeld van de grastallen voortaan elk half jaar, en dat van de huizen voortaan elk kwartaal aan het Gericht moest afdragen. Het Gericht zou dan dus het salaris aan de roderoede betalen, en niet meer de schatbeurder. Een soortgelijke regeling bestond al veel langer in het Wold-Oldambt. Wie betaalt bepaalt is de zegswijze – de zeggenschap over de roderoede verschoof zo van het dorpsniveau naar het meer regionale niveau van de magistraat.

Bron: RHC Groninger Archieven, Toegang 735 (archief rechtbanken Westerkwartier) inv. nr. 2: civiel prothocol van het Gericht of de Grietenij Oosterdeel-Langewold.



Mijn gedachten hierbij zijn:

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.