Mijn overgrootvader als leedaanzegger
Geplaatst op: 22 oktober 2015 Hoort bij: Familie 4 reactiesHoewel mijn moeder de eerste acht, negen jaar van haar leven in Zuidhorn doorbracht, had ze daar maar een paar herinneringen aan. Een daarvan betrof haar grootvader Hindrik Vondeling, die schoenmaker was, maar ook, onder andere, parttime barbier en leedaanzegger. In die laatste functie droeg hij een zwarte rokjas met tressen en een ministerssteek. Als kind moest ze daar niet veel van hebben, vertelde ze. Ze was er bang voor.
In mei 1925 was hij officieel door de Zuidhorner begrafenisvereniging ‘De Laatste Eerbewijzen’ als voorganger benoemd. Dat gebeurde aan het eind van een ledenvergadering in café Meinema in Briltil. De vereniging had 405 leden, zo lezen we in het verslag, en omdat er in het afgelopen jaar slechts 10 begrafenissen door de vereniging waren bekostigd, schoot er een aardig bedrag over dat op een spaarbankboekje bij de lokale Postspaarbank werd gezet.
Op dat moment was Hindrik Vondeling, die met zijn vrouw naast de opgang van het kerkhof aan de Jellemaweg woonde (een opgang die naar hen ook wel Vondelings Ree heette) al anderhalve maand in touw voor de begrafenisvereniging. Althans, op 26 maart 1925 deed hij zijn eerste aangifte van een overlijdensgeval ten gemeentehuize. In de twintig jaar dat hij zijn functie bekleedde, zouden er nog een kleine 400 volgen, zo’n beetje de helft van alle overlijdensaangiften van de gemeente Zuidhorn:
Jaar | Aangiften Vondeling | Totaal aantal akten | Percentage |
1925 | 17 | 36 | 47 % |
1926 | 24 | 44 | 55 % |
1927 | 24 | 48 | 50 % |
1928 | 18 | 32 | 56 % |
1929 | 28 | 61 | 55 % |
1930 | 15 | 32 | 47 % |
1931 | 14 | 35 | 40 % |
1932 | 24 | 41 | 59 % |
1933 | 19 | 43 | 44 % |
1934 | 21 | 42 | 50 % |
1935 | 13 | 41 | 32 % |
1936 | 26 | 50 | 52 % |
1937 | 20 | 43 | 47 % |
1938 | 17 | 41 | 41 % |
1939 | 17 | 40 | 43 % |
1940 | 21 | 48 | 44 % |
1941 | 21 | 49 | 45 % |
1942 | 18 | 38 | 47 % |
1943 | 22 | 40 | 55 % |
1944 | 8 | 38 | 21 % |
Aanvankelijk deed men altijd met twee man aangifte, vanaf 1934 gebeurde dat door één. Bij nader inzien bleek Hindrik Vondeling zowat alle Zuidhorner sterfgevallen voor zijn rekening te nemen, terwijl de andere dorpen daar eigen personen voor hadden – in 1937 was dat de venter Willem Hoiting voor Noordhorn, terwijl de watermulder Wietse van Duinen het voor Oostwold deed.
Bij Hindrik Vondeling zie je een dipje qua activiteit in 1935. Misschien was hij toen ziek, maar misschien was er ook wat anders aan de hand. Hij stond bekend om zijn practical jokes, en als voorganger en leedaanzegger pompte hij de klompen die buiten bij een pompstraat stonden wel eens vol water. Ik kan me voorstellen dat zijn werkgever dat niet op prijs stelde.
Hij was al vrij oud toen hij aan dit werk begon: 58. Op zijn 77-ste hield hij ermee op. Zelf overleed hij op 23 juni 1946, ruim een half jaar na zijn vrouw.
—
Met dank aan Arnold Wegman van Zuidhorn in beeld voor de bovenste foto!
Het aantal sterfgevallen nam in de oorlogsjaren dus nauwelijks toe?
Dat verbaasde mij ook! Veel mannen in de kracht van hun leven verbleven natuurlijk als dwangarbeider in Duitsland, terwijl overlijdensberichten daar vandaan pas na de oorlog ‘doorkwamen’. Vermoed dus dat er in 45 en 46 wel een piek was, maar zover heb ik niet geturfd.
Volgens mijn huisarts destijds bleek de gezondheidstoestand in ons land gedurende de laatste oorlogsjaren juist te zijn verbeterd. Er werd minder vet en suiker geconsumeerd, minder alcohol ingenomen en sigaretten waren er niet om gerookt te worden, maar deden dienst als ruilmiddel.Hongerwinter in westelijk Nederland en ook oorlogshandelingen hebben in ons land geen significante stijging van het gemiddelde sterftecijfer opgeleverd.
Mien leutje bruiertje ston n moal veur t glaas en zag bie buren tegenover ain leed aanzeggen.
Hai vroug: ‘Komt dij man vroagen of der ain dood wil?’
Ik huif joe nait vertellen of dij vroag hom nog wel ais achternoa komt.