Burgum v.v.

Lettelberterdijk, Enumatil, ’s ochtends om een uur of half tien:

Noordhornerga – de weg langs het Van Starkenborghkanaal zuidzijde, die nog Hoendiep heet, is het afgelopen jaar vernieuwd: asfalt ipv betonplaten. Ook voor fietsers een stuk gerieflijker, al jakkeren sommige automobilisten hier je bijna de broekspijpen van je benen af:

De Waterlelie, een duw- en sleepboot van Wagenborg uit 1978 voor de wal bij Gaarkeuken. Rechts op de achtergrond de poldermolen aan de weg naar Grijpskerk:

Nog even van opzij – hij is vrij recent geschilderd, want die bedrijfskleuren heeft hij nog niet zo lang:

Blauwverlaat, even over de Fries-Groningse grens bij Gerkesklooster. “De naam Blauwverlaat komt ofwel van de blauwgeverfde schutsluis (verlaat) of van een blauwgeverfd huisje dat naast het verlaat stond”, aldus de Wikipedia. Ik denk dat het geen van beide is, maar dat het huisje (ooit tolhuis?) blauwe dakpannen had, in afwijking van de rode in de omgeving:

Eindje verder, bij Reahel, zwom een ganzenpaar met negen jongen keurig op een rij. Onder de klanken van een koekoek en een roerdomp stapte het hele gezelschap de wal op:

Tussen Noard-Burgum en Burgum zelf dit keuterijtje of arbeidershuisje met armeluiskoe:

De kerk van Burgum aan de koorzijde:

Op de terugweg – de kerk van Eestrum of Jistrum die qua koor doet denken aan die van Oldenzijl::

De groene toren van Eastermar:

Doopsgezinde kerk, Surhuisterveen:

Boven de ingang een plaquette die herinnert aan de eerste steenlegging in 1804:


Konijnenjacht met fretten op Rottumeroog

Detail uit centsprent Dirk Noothoven van Goor, ca. 1870. Collectie Rijksmuseum.

Toen de provincie Stad en Lande van Groningen in 1738 besloot om Rottumeroog terug te kopen, liet ze de eilandvoogd, nog benoemd door de vorige, particuliere eigenaar, vooreerst aanblijven. Maar deze Jan Wijbrands voldeed niet. Hij bracht weinig tot niets aan van de gestrande goederen, ‘daar wel eenige suspicie van diversie op viel’, en werd dus (betekenis 4) verdacht van verduistering. Ook was onduidelijk op welke vergoedingen Wijbrands recht had, en wie eigenaar was van levende have, wagen, kar en schip.

De provincie besloot Wijbrands per maart 1742 af te danken. Voordat hij zijn laatste loon kreeg, kwam een provinciebode op het eiland alle provinciale eigendommen inventariseren, opdat Wijbrands niets mee zou nemen. Als zijn opvolger benoemde men Tjark Ebels, een Warffumer schipper die al jaarlijks de provinciale kaap op Rottumeroog kwam teren. Ebels ontving voortaan 150 gulden loon per jaar, naast 170 gulden vergoeding voor het onderhoud van de levende have ‘en andere gereedschappen’. Het schip en rundvee bleven van hemzelf, alleen de twee paarden zou de provincie bij ziekte of dood nog vervangen. Bovendien golden er nieuwe verdeelsleutels voor de opbrengst van alle strandgoed op het eiland en de nabije zandplaten. Tot slot zou Ebels voortaan zijn eigen ‘vritten’ (fretten) moeten houden, waarbij voor hemzelf zouden zijn ‘alle conijnen en derselver vellen welke [hij] kan bekomen’.

Anders dan bij kleine Youp en zijn kerstmaal, ging het bij de Rottumeroger konijnenjacht dus niet zozeer om ’t vlees van Flappie, als wel om diens pels. Voor die jacht gold geen beperking qua jachttijd of hoeveelheid konijnen, de eilandvoogd mocht er met zijn fretten zoveel vangen als hij maar kon. Waarschijnlijk speelde hierin het eilandbeheer mee. Ebels moest immers ook al het nodige doen ‘tot conservatie van de duinen en sanden’. Zonder fretten zouden de konijnen zich in hun ideale biotoop spreekwoordelijk snel voortplanten, het aangeplante helmgras snel wegvreten en daarmee ongewenste zandverstuiving veroorzaken.

De zo geregelde konijnenjacht was voordelig voor zowel provincie als eilandvoogd. Hoe die jacht er destijds aan toe ging, vertelt ons Chomel (417, 418). In feite betrof teamwork van mens en dier. De jager liet eerst een kortpotig hondje een uur lang los in het duin rondlopen , om alle konijnen in hun holen te jagen. Alle ingangen van de holen dekte hij vervolgens af met netten. Daarna kwam de fret, een gedomesticeerde bunzing, in beeld. Deze kreeg een belletje om de hals en de jager hielp hem een hol in. Zodra de konijnen zijn aanwezigheid opmerkten, vluchtten ze in paniek en raakten vast in een net. De jager moest zo’n konijn dan terstond uit dat net halen, voordat de fret erbij kon.

Dat er op Rottumeroog met fretten op konijnen gejaagd werd, mag niet verbazen. Sinds  de Romeinse tijd verspreidde het konijn zich vanuit Spanje en Zuidwest-Frankrijk over West-Europa, vooral in bos en duin. In de 14e eeuw bereikte het de Nederlandse kusten tot aan Vlieland.  In de 16e eeuw bezat Keizer Karel V eeuw een ‘warande’ (konijnenberg) op Schiermonnikoog. Volgens reisbeschrijvingen van 1698 en 1720 werd er op Rottumeroog gejaagd met fretten, die van Juist waren gehaald. De konijnenjacht met fretten, aanvankelijk een herenprivilege, volgde gewoon op de opmars van het konijn.

Een iets andere, maar ordentelijk geannoteerde versie van dit stukje verscheen in Stad & Lande 2022-4. Met dank aan Hidde Feenstra voor zijn suggesties.


Trynwâldster toertje

Had met Monumentendag eigenlijk naar de Oldengaerde in Dwingeloo gewild, maar vanwege de staking bij de NS reden er geen treinen naar het zuiden, dus werd het plan B om met de Arriva-trein naar Hurdegaryp in Fryslan te gaan, teneinde de -tsjerkdorpen daar in de buurt te checken. Helaas had dat ook weer een makke: tussen Zuidhorn en Buitenpost lag de lijn eruit en reden er vervangende bussen die, anders dan de treinen, geen fietsen meenemen. Keek hoeveel kilometer het was en dacht: “Wat kan mij het ook schelen, ik ga heen helemaal op de fiets”.

Eerst voor de oostenwind meters gemaakt langs Hoendiep en Van Starkenborgkanaal. Na Gerkesklooster rechtsaf, over de Dokkumertrekweg langs de Stroobossertrekvaart. Even los van die vaart deze prachtige, gekromde populierenlaan:

Terug bij de trekvaart bij Augsbuurt een wisselplaats voor paarden van trekschippers – hier zal een herberg hebben gestaan met een flinke paardenstal en fourages:

De deels nog romaanse kerk van Westergeest, met een soortgelijke apsis (halfronde koorafsluiting) als in Oldenzijl:

Helaas was de kerk dicht, Open Monumentendag en Fries Kerkenpad ten spijt. Sommige kerkbesturen willen wel subsidie voor onderhoud, maar passen ervoor een meer algemeen publiek toegang te verschaffen. Ook in Kollum en elders bleek de hervormde kerk gesloten.

Raampje van het ‘Driezumer tolhuis‘ dat je als vakantiewoning kunt huren:

Een eindje verder heb je aan de dezelfde weg een ‘Sneuphok’ met een geweldig decoratieve collectie zinken huishoudgerei – teilen, emmers, gieters en wat niet al:

De qua schip romaanse Bonifatiuskerk in Damwoude, helaas ook weer dicht:

Landschap in de buurt van Readtsjerk (Roodkerk):

Tegen de voorgevel van het kerkje aldaar dit romaanse sarcofaagdeksel van misschien wel een millennium oud. Het zal de stenen kist hebben afgedekt van een aanzienlijke prelaat. Mogelijk vond de sarcofaag zelf een bestemming als voerbak voor varkens, want dat is nogal een gebeurd:

In de kerk naast de kansel een bord met een evangeliecitaat dat vaak gebruikt is voor het inzetten van een avondmaalsviering:

Verder was er in de kerk een expositie met verdienstelijk werk van Erik Wijthoff, een oud-huisarts die na zijn pensioen definitief is gaan schilderen. Van deze Siamese tweeling uit 2010 vroeg ik me af, of hij die in zijn eigen praktijk tegenkwam. Hoe dan ook zullen deze twee van elkaar losgemaakt zijn – er zijn wat dat betreft wel gecompliceerder gevallen bekend:

Vervallen boerderij, ook in Readtsjerk:

De boerderij waar mijn overgrootouders tussen 1903 en 1911 woonden, en waar mijn Friese grootmoeder Bieuwkje Kroese geboren is, bleek te zijn opgeknapt. De achterliggende schuur bood in 1911 plaats aan 23 koeien en een paard of wat. De woning heeft jarenlang leeg gestaan en was zelfs onbewoonbaar verklaard, maar is daarna recreatiewoning geweest, en nu wonen er Oekraïense vluchtelingen in:

Aan het begin van dezelfde weg, de Wearbuorren (Weerburen) deze steen met Friese koe terzijde van de ree naar een kapitale boerderij die te koop staat, maar waaraan de makelaar nog geen ruchtbaarheid heeft gegeven via internet:

Op naar de volgende kerk, die van Aldtsjerk (Oudkerk) – iets rechts buiten beeld liggen mijn overgrootouders sinds 1929 en 1935 bij het koor begraven:

In de kerk was ik nog nooit geweest – er liggen een paar magnifieke grafstenen van pommeranten uit de zestiende eeuw:

Helaas hebben radicale democraten in de revolutionaire periode 1795-1798, naast zijn familiewapens, het gezicht van deze aristocraat geschonden:

De rijk bewerkte kansel in Vlaamse renaissancestijl (ca. 1630) waarop vanaf 1944 de ‘rooie’ dominee Hein Gietema stond – de vader van de roemruchte Groninger wethouder Ypke Gietema:

De herenbank van de plaatselijke jonkersfamilie Van Sminia. pal tegenover de kansel. Of herenbank? Het is meer een soort van loge, met zijn losse stoelen:

Mozes met zijn stenen tafelen boven het bord met de tien geboden (zoals je er ook een hebt in Leegkerk):

Op de terugweg naar Hurdegaryp haalde mij een feestwagen in met een Caribisch piratenschip op woelige baren:

In Hurdegaryp bleek het station uitgestorven en zou de trein sowieso nog een poos op zich laten wachten, àls hij zou komen. Besloot om ook de hele weg terug maar te fietsen. Op die manier in totaal ruim 100 kilometer weggetrapt. Stukje baksteenkunst van een koning met een tube tandpasta in de aanslag?:

Uil bij de weg in Twijzel, waar men kennelijk een dorpsfeest vierde:

Een van de fraaie bruggetjes over de Stroobossertrekvaart:

In Stroobos, wachtend voor de brug over het Van Starkenborgkanaal:


Windmeerit vanaf Olderberkoop

Had van mijn broer nog een enkel reisje met de fiets achterop zijn auto met een bestemming naar keuze tegoed. Het doel werd Olderberkoop in de Stellingwerven, na een bezoekje daar in de omgeving aan mijn andere broer.

Die heft deze kamperfoelie in de tuin:

Bij de romaanse kerk van van Olderberkoop stikte het helaas van de fietsen – er was kennelijk een of andere festiviteit aan de gang. Dan maar direct op de fiets terug. Aan de Grindweg bij Nijeberkoop deze Sint Maarten (tenminste, daar hou ik hem voor, al ontbreekt de bedelaar):

Vervallende schuren bij Makkinga, waar mijn vader ook nog klanten had zitten::

Uithangbord van een ouwe? herberg in Oosterwolde:

Familiewapen op de kerk van Oosterwolde, vernield door radicale patriotten even na 1795:

Sluisje bij Veenhuizen:

Zoals ieder jaar een strook zonnebloemen aan de zuidkant van Langelo. Nu, aan het begin van de avond, zat het zonlicht er perfect achter:

Bij de beek tussen Langelo en Roderesch waren geen weidebeekjuffers te bekennen, mogelijk was het daarvoor al te laat. Maar er stond wel een aardig plantje op de oever:


Rondje Haulerwijk

Bij Steenbergen of Een in de buurt:

Doel van het reisje: het graf van mijn jaargenoot Wiebe Bergsma, dat ik laatst niet kon vinden op de onverwacht omvangrijke begraafplaats van Haulerwijk. Met aanwijzingen van de administrateur-beheerder kwam ik er nu wel bij uit. Wiebe, een encyclopedische geest, ging zes jaar geleden definitief ten onder aan de drank. Omdat hij van huis uit gereformeerd was, had ik geen kruis verwacht. Het hout lijkt te verwijzen naar zijn arbeiderskomaf – arbeiders hadden nogal eens houten palen op hun graf staan, voor 1920:

Boomgaard bij Bakkeveen:

Piekfijn opgeknapte boerenschuur, waarschijnlijk een groepsonderkomen van het schuin er tegenover staande Natuurvriendenhuis van de NIVON in Allardsoog:

Dezelfde schuur, maar dan van opzij:

Art déco tuinhekjes in Zevenhuizen. Het achterliggende, vervallen pand zou een koffieshop worden, maar dat zien veel Zevenhuisters niet zitten:

Kleine wijngaard op ’t Blauw tussen Zevenhuizen en Oostindië:

Wakende buizerd, Oostindië:

Hyacintachtig ruikende bloem bij de ingang van de Baggelhof, Terheijl:

Baltsende witjes, ook op de Baggelhof:

En een atalanta – ik denk de eerste die ik dit seizoen zag:

De beeldbepalende veranda in Nietap, die mogelijk verdwijnen gaat:


Rondje Allardsoog – Haulerwijk

Het hondepaadje naar het viaduct over de A7 bij de Roderwolderdijk, Hoogkerk:

Bij Sandebuur – even poseren voor de fotograaf tijdens het snoetjeknovveln:

Sandebuur – er staat nu een bankje bij de overdekte koelkast met eieren etc.:

Fietspad Roderwolde – Leek; schapen zoeken al vroeg in de middag de schaduw op:

Oud stukje zandweg bij de es van Leutingewolde:

Boomgaard op het Baggelveld bij Ter Heijl:

Lama’s bij ’t Blaauw onder Zevenhuizen:

Kastanjelommer – Allardsoog:

Allardsoog is ontstaan als herberg, uitspanning en tolhuis langs de postroute tussen Norg en Donkerbroek. Hoewel er een mooi verhaal is over de gevelsteen, als zou eigenaar en vervener Allard Scheltinga er (zinnebeeldig) zijn drie losbandige zonen mee in de gaten willen houden, denk ik toch dat er een andere verklaring voor de naam is. Oog – denk aan Schiermonnikoog, Wangeroog, Spiekeroog etc. – is een oude aanduiding voor eiland. Allardsoog lag als een eiland, als een groene oase in een enorm, nog onontgonnen en hier en daar vrij nat hoogveengebied. Je kon er uren ver over de heiden kijken. Het oog hield ook een waarschuwing in voor mensen die Allards “Drentsche” tol wilden ontduiken: ze zouden geheid in de gaten lopen:

Kanaal bij Haulerwijk:

Blauwe lupines in een bomenstrook bij de ondergrondse gasopslag, Langelo:

Véél lupines:

Beekdallandschap bij Roden:

Wit vee bij Foxwolde. Het werd allengs heiïeger, maar de hele tocht bleef het droog. Het voelde ook niet drukkend aan of zo:

Ooievaar met jong, Roderwolde:

Brem bij slenk in de Onlanden:


Rondje Noordlaren

Langs het paadje naar de vogelkijkwand in de Onlanden: is dit een nieuwe invasieve exoot?

Er even op ingezoomd::

Rijpende bramen. Vrij laag hangend en dus ook straks niet consumabel (omdat er een vos overheen kan hebben gepiest):

Bekoorlijk rietpolletje:

Meestal zie je ze wel in plukjes, maar zoveel bij elkaar dat komt wat minder vaak voor:

Langs het Omgelegde Eelderdiep staat momenteel veel wilde peen, met witte bloemen. Deze roze lijken erop, maar ze zijn er geen variant van:

Holdert bij de Hooiweg, Paterswolde (het was nog voor enen):

Bij een zandweg in Noordlaren: de autodokter kan er zelf wel een gebruiken. Wagen lijkt vanachter trouwens verlegd:

Noordlaren:

Omdat er een trouwerij was geweest, stond de kerk open. Buiten veegde een man witte bloemblaadjes op, binnen was een jong stel mensen de boel aan het opruimen. Ik mocht wel even rondkijken – engel met bazuin bij het orgel:

Fraai armblok voor het storten van collecte-inkomsten. Er zitten drie sloten op – elke diaken kreeg één sleutel, alleen gezamenlijk konden ze het blok openen om de inhoud te tellen:

Noordlaren – het diepje naar het Zuidaardermeer:

Waar ik het de laatste jaren wel eens minder druk heb gezien:

Groepje wit rundvee bij Onnen

Bloemenrand bij korenveld, Glimmen:

Haren, Rijksstraatweg:


Drentse herenjacht had Groninger stadsjacht als model

Na de aanleg (1769-1771) van de Smildinger- of Landschapsvaart, zoals destijds de Drentse Hoofdvaart nog vaak genoemd werd, wilden de Drentse Landschapsbestuurders voor de periodieke schouw van hun kanaal een eigen herenjacht, en wel naar het model van het Groninger stadsjacht:

Zo zou het er ongeveer uit moeten zien:

Van het Groninger voorbeeld is er maar één afbeelding, en inderdaad vertoont dat enige gelijkenis:

Het Groninger Stadsjacht op een kaart van de Eemsdijken door Henricus Teysinga, 1738. Collectie Groniner Archieven 0817-1112.

Alleen is het schip hier onder zeil op zee, terwijl het in Groningen, zowel als in Drenthe hoofdzakelijk voor de vaart op kanalen bedoeld was. Zo’n binnenjacht mocht dan wel beschikken over zeilen, bij de heersende windrichting (zuidwest) begon je daar met name in de Groninger veenkoloniën maar weinig mee.  Dan hadden ze in Drenthe wat meer geluk met die wind: van Assen naar Meppel moest je er weliswaar tegenin, maar van Meppel naar Assen kon je vaak wel zeilen. Echter, mede vanwege de vele bruggen en sluizen zal ook in Drenthe zo’n jacht vaak ‘gejaagd’ zijn door een scheepsjager met zijn paard. Het casco van zo’n binnenjacht leek dan ook vooral op dat van een snikke of trekschuit.

In Drenthe waren de heren nautisch misschien wat minder onderlegd, en ze informeerden eerst maar eens via diverse stromannen wat erbij de bouw kwam kijken:

Opmerkelijk genoeg deden ze dat niet in Groningen, waar ze hun voorbeeld vandaan haalden, of in Friesland (Leeuwarden en Dokkum), waar de stad Groningen zijn stadsjachten betrok. Nee, in weerwil van alle goede naber- en vrundschap, waar zo vaak mooie woorden aan werden gewijd, deden ze dat vooral in Holland. Er kwamen twee bestekken van scheepsbouwers binnen, waarvan er een, dat van Cornelis van der Bijl uit Warmond bij Leiden, ook voorzien was van een kostenplaatje of begroting:.

Deze ‘offerte’ voor het casco namen de Drentse heren graag aan. Met alle opgoed (mast, zeilen, tuigage, vlaggen, meubilair en huisraad) zou hun statenjacht uiteindelijk iets meer dan 800 gulden kosten. Toen hun archivaris later de stukken in een lias bundelde en opborg, vermeldde hij op de rug met enige trots dat het Groninger stadsjacht wel 5000 gulden had gekost:

Met andere woorden: lekker puh, wij Drenten doen het veel goedkoper. Dat was echter niet helemaal de waarheid, zoals Meindert Schroor ons leert. Voor de casco’s van hun nieuwe stadsjachten betaalden Burgemeesteren & Raad van Groningen respectievelijk in 1705 de somma van 400 gulden, in 1725 bijna 1600 gulden en in 1761 een bedrag van 2500 gulden. Gemiddeld dus 1500 gulden. De Drenten waren dus absoluut zuiniger, okee, wel drie keer, maar toch lang niet zoveel als ze lieten voorspiegelen. Kennelijk waren ze bevangen door een Veendammer wind vanuit het noordoosten.

(Wordt vervolgd.)

Bronnen (behalve de gelinkte):

  • Drents Archief, Toegang 1 (Oude Staten Archieven) inv.nr. 1286: “Jagt voor de landschap op de Smildingervaart”, stukken m.b.t. de aankoop door Drenthe van een casco voor een herenjacht, 1772/1773.
  • Meindert Schroor, ‘Groninger Stadsjachten werden in Friesland gebouwd’, Fryslan 2009-4, pag. 6-10.

Rot op met je echte dit of dat

Gister had ik een vervelende aanvaring op Twitter, vooral doordat ik te snel hapte. Ik sloeg aan op “èchte Noorderlingen” ­­­­­­­– in de ogen van enkele voorstanders van vliegveld Eelde waren alle “echte Noorderlingen” namelijk voor verdere uitbreiding van vliegveld Eelde. Met andere woorden: als je daartegen bent, hoor je er niet bij. Volgens deze lui moeten nog tientallen lijnen van prijsvechters bijkomen. Leve de bulderbaan voor vluchtige passanten naar vakantiebestemmingen, die juist het kalme toerisme van verblijfsrecreanten uit Noord-Drenthe wegjaagt en de boel op den duur onleefbaar maakt.

Het zichzelf als “echte” dit of dat benoemen, is een gratis lintje dat men zichzelf opspeldt, om daarmee een aristocratische status te verkrijgen waarvoor men helemaal niets heeft hoeven doen. Iemand die dat als argument in een maatschappelijke discussie hanteert, is uit op uitsluiting. Alleen de status “echt” geeft zeggenschap, andersdenkende “import” moet zijn bek houden.

Dit speelde al in het dorp waar ik geboren en getogen ben, namelijk Havelte, toen daar vanaf ongeveer 1970 steeds meer mensen van buiten kwamen wonen, vaak mensen uit het maatschappelijk middenveld – artsen, leraren – die ook beter gebekt waren dan de autochtonen. Voor aardrijkskunde wilde ik er op de middelbare school een scriptie over schrijven, maar Jan Datema, de uit Peize afkomstige leraar die zelf “import” in Havelte was, wilde er niet aan. Jammer, want zo’n stuk had ik nu nog wel eens willen lezen.

Het speelde decennialang ook in de Groninger volkswijk de Oosterpoort, waar studenten de plek van de meeste (los) arbeiders en kleine zakenlui hadden ingenomen. Nog in de jaren negentig probeerde een oude middenstandster, mevrouw B., me in een verkeersdiscussie de mond te snoeren met de opmerking dat zij een èchte Oosterpoorter was. Met andere woorden: zij had recht van spreken en ik niet. Terwijl zij nooit ene flikker voor de buurt had gedaan, en ik me als buurtvrijwilliger 30 uur per week de benen uit het lijf liep.

Ook waar ik nu woon, in Hoogkerk, bestaat deze buitensluitende strategie door autochtonen. Als twee mensen met eenzelfde project bezig zijn, dan geeft een club van Hoogkerkers altijd de voorrang aan de persoon die ze vanouds kent, ook al heeft de nieuwkomer een beter verhaal.

Zo langzamerhand wil ik me er niet meer over stil houden. “Echte Hoogkerkers” mogen graag zwijmelen in nostalgie naar hun o zo prachtige gemeente die in 1969 jammerlijk opgeslokt werd door de intens gemene metropool Groningen. Waar je die “echte Hoogkerkers” nooit over hoort is dat Hoogkerk anders met het Westerkwartier zou zijn samengevoegd – of men daarmee beter af zou zijn, is zeer de vraag. Maar dat willen de mensen dus niet zien. Ze volharden liever in hun veel te rooskleurige voorstellingen van een gewaand paradijs, ruim een halve eeuw terug.

Overigens annexeerde Hoogkerk zelf Leegkerk, maar daar hoor je die Hoogkerkers natuurlijk niet over. Geheel ten onrechte staat het plaatsnaambord Hoogkerk helemaal voorbij Gravenborg, halfweg die wijk en de Koperen Jan. Dit bord hoort anderhalf kilometer zuidelijker te staan, bij de brug over het Kliefdiep, de oude kerspelgrens tussen Hoogkerk en Leegkerk. Aan de andere kant van de brug moet een bord Leegkerk komen te staan.


Harddraverijen in het Westerkwartier – een Friese impact?

Kaartje van de plaatsen in het Westerkwartier waar tussen 1803 en 1809 harddraverijen werden gehouden, hèt volksvermaak destijds, in Groningerland gewoonlijk georganiseerd door herbergiers die zilveren zwepen uitloofden..

In totaal ging het om 15 races, aangetroffen in vooral de rekesten, maar ook in andere archivalia van de toenmalige jurisdictie Westerkwartier. Op één na liggen alle lokaties ten noorden van het Hoendiep, in het kleigedeelte van het Westerkwartier. Meer nog,  ze bevinden zich daar juist niet bij het Reitdiep, maar allemaal aan een route naar Friesland die in 1840  vervangen werd door de Friesestraatweg. In Friesland waren harddraverijen eerder populair dan in Stad en Lande, waar de eerste publieke harddraverij pas in 1754 schijnt te hebben plaatsgevonden (ze werd gewonnen door het paard uit Aduard). Mogelijk heeft die merkwaardige klustering langs die route naar Friesland te maken met het gegeven dat het verschijnsel van deze paardenrennen uit Friesland kwam overwaaien.

Van de 15 harddraverijen vonden er 4 in Aduard en 4 in Grijpskerk plaats. Dorkwerd had er 2 en in alle andere plaatsen ging het om een eenmalige aangelegenheid. In Aduard is de traditie het sterkst geweest. Het kende vanaf ongeveer 1960 een renbaan, waar sinds 1983 alleen nog maar incidenteel paardenraces worden gehouden – dit jaar bijvoorbeeld niet. Curieus is dat de stichting die deze wedstrijden organiseert/organiseerde lange tijd een boegbeeld had met dezelfde naam als de herbergier die tussen 1803 en 1809 de harddraverijen in Grijpskerk organiseerde. Hij heette Tjerk Dijkstra – nou u het zegt: dat is een Friese naam.


Ommetje Lauwers

Krokussen in de oude boomgaard op Westpoort:

Bij Noordhornertolhek:

Eindje verder het Van Starkenborghkanaal af:

Bij Gaarkeuken – een van de eerste scholeksters dit jaar:

Het Zuiderried achter Grijpskerk, bij de Bosscherweg:

De Oude Lauwers bij Pieterzijl:

Bij Burum:

Dorpsgezicht Oldehove:

Ploegende boer bij Noordhorn, gezien vanaf de Spanjaardsdijk:

Het wordt killer bij het Van Starkenborghkanaal:

De oude en de nieuwe brug van Aduard in één shot:

De avond valt over Leegkerk:


Verloting ‘Panorama van Friesland’ uit 1947

Bij het opruimen van mijn boekenkasten kwam ik deze tegen: de Panorama van Friesland uit 1947. Ik heb hem niet eens zo lang, maar weet niet meer hoe ik eraan gekomen ben – naar ik meen komt het blad niet uit een erfenis, maar heb ik het waarschijnlijk voor een prikkie gekocht in een antiquariaat in Zuidhorn.

Inhoudelijk zet het alle cliché’s over Friesland op een rijtje. Het zijn de vormgeving en de foto’s die er een begerenswaardig ding van maken:


Infographic over de Friese economie:

Reportage Ameland:

Beschouwing over Makkumer aardewerk:

Een stukje folklore:

De Friese boerderij (1):

De Friese boerderij (2):

Het Heerenveen van Abe Lenstra:

Een kaart van Friesland in het mdden:

Stukje over het zeilen:

Friese merkwaardigheden:

Reportage Hindeloopen:

Landbouwcursus van Volkshogeschool Bakkeveen:

Een mystieke schilder in Hurdegeryp:

De koe der koeien ontbreekt uiteraard niet:

En op de achterpagina wat reclame voor het tijdschrift Panorama:

Ik heb besloten dit drukwerkje, hoe fraai het ook is, niet aan te houden. Bij het Tresoar (het Fries Archief) bleken ze het al in de collectie te hebben en dan kan ik er wel mee gaan sjacheren, maar daar word ik meestal niet zo blij van. Daarom verloot ik dit grafische kleinood. Mensen die er graag voor in aanmerking willen komen, gelieve even een reactie te plaatsen, aankomende zondag is de trekking.


Grunneger zòkken, produced by Fryslân

Op de kop getikt bij de Poïesz-buurtsuper, deze fantastische Groninger vlaggesokken, die daar voor de spotprijs van slechts vier luttele roteurootjes in de impulsaankoopbak voor de kassa liggen:

Koen Meijer hoeft niet eens te mopperen dat de vlag verkeerd om hangt. En dat terwijl deze sokken nota bene geproduceerd zijn door een FRIES kledingbedrijf (dat ze liet maken in Turkije):

Nu moet ik nog even erover na gaan denken – en dat bij deze hitte, pffff – of ik ze ook daadwerkelijk aantrek. Voorlopig lijkt de drempel daarvoor nog te hoog. Voor je het weet komt het van kwaad tot erger en loop je er helemaal als een halve gare bij. Misschien moet ik ze maar bewaren voor nood, als alle andere sokken in de was zijn. (“Nee man, moet je niet doen joh, want dan weet gelijk iedereen dat je ze uit nood draagt.”)

Misschien geef ik ze maar weg.

Iemand?


Dagje Ameland

Ons personeelsuitstapje ging dit jaar naar Ameland, een eiland waar ik nog nooit was geweest, maar dat me zeer meeviel. Ik kom er vast nog eens terug.

Afvaartplek:

Mooi hoedje op de voorplecht:

Garnalenkotter vaart vissend langs de vaargeul:

Vlagvertoon:

We werden met handboeien aan op een puzzeltocht gestuurd. Ik vrees dat de rest van mijn groep niet zo veel aan me gehad heeft, want er waren natuurlijk weer allerlei interessante objecten op onze queeste door Nes, zoals deze gevelstenen op de kerk:

Het beeld van kardinaal De Jong, die zich in de oorlog wat minder toegeeflijk jegens de Duitsers schijnt te hebben gedragen dan paus Pius:

Een prachtig verweerde oude boerenschuur:

Next – naar het activiteitenstrand:

Dat geheel van ons was:

Inclusief het paviljoen:

Eerst maar een strandwandelingetje gemaakt – het bleek eb:

Altijd interessant die patronen in het zand:

Actievelingen konden raften met een kano in de branding, waarvoor ze hier wat instructies krijgen:

Veel branding was er helaas niet:

Maar het overeind blijven bleek soms toch problematisch:

Het suppen met een hele groep op een bovenmaatse surfplank vergde veel coördinatie:

En leverde enige spectaculaire beelden op:

Bijkomend van zulke activiteiten bleek er een opvallende gelijkenis te bestaan tussen het personage op ’t etiket van een Deens vlierbessendrankje enerzijds, en anderzijds een van onze reisgenoten:

In de nok van een parasol bouwde een zwaluwenpaar intussen aan een nest:

Bijna terug op het vasteland kwam uit dat de Kustwacht ons nauwlettend in de gaten hield, en dat nog wel in Belgische schutkleuren:


Rheiderland, Pogum, Ditzum, Bunde

Ik had van mijn broer nog een tripje met de auto tegoed, de gekozen bestemming was Ditzum. Onderweg kwamen we langs een smederij in Ditzumerverlaat:

Op de dijk bij Dyksterhusen:

Andere kant op:

Pogum vanaf de Diekhörn:

Op de dijk bij Pogum:

De zijlkom achter het Pogumer gemaal:

Windvaan ter herdenking van de stormvloed van 1962, toen de Dollarddijk hier brak, zodat er 2 meter water in het achterland kwam te staan:

Ditzum, dorpsgezicht met Lutje Brug over het Zijldiep – de kerktoren doet vuurtorenachtig aan:

Het haventje van Ditzum – links tilde een kraan net een zeiljacht in het water:

Opknappertje:

Het mijns inziens aardigste schip in de haven, die bruin met zwarte:

Het veerpontje naar Petkum aan de overkant van de Eems dat dagelijks tussen 10.00 en 1700 uur op elk heel uur afvaart, met uitzondering van 12.00 uur, als de bemanning gaat lunchen. Door de week ook nog wat vroeger en zelfs heel vroeg, maar zie hiervoor de dienstregeling;

Een weinig spraakzame lokalo, kennelijk gepensioneerd zeerob, smoorde een pijpje bij zijn stamcafé:

Terwijl er tegenover een visvrouw haar waren aanbood:

Vooral platvis:

De andere kant van het haventje:

Mijn favoriete schuit bleek Avalon te heten en kon bij nader inzien wel een likje verf gebruiken:

Waarvoor die staken dienden?

Op de terugweg nog even in Bunde bij de kerk wezen kijken. Tussen ca. 1680 en 1808 is menige voorouder van me hier gedoopt, getrouwd en begraven. Nog veel ouder zijn deze Romaanse bouwsporen:

Een merel op het kerkhof aldaar – niet schuw, maar wel oplettend: