Priksleewedstrijd op dichtgevroren haven
Geplaatst op: 9 september 2022 Hoort bij: Oosterpoort, Stad toen 2 reactiesBij het zoeken in een la met ouwe foto’s vond ik deze van de dichtgevroren Oosterhaven, februari 1996. Er was een priksleewedstrijd op touw gezet door Jannes Bosklopper, de cafébaas van De Oude Veemarkt op de hoek van de Trompkade. Een enorme paardenman, naar wie postuum nog een bokaal op de Groninger drafbaan genoemd is. Ik denk dat die kerels op de voorgrond over de uitslag van het sleeën aan het redekavelen waren:

Men hoopte er een jaarlijkse traditie van te maken. Wat het niet heeft mogen worden. Sowieso was het destijds al een wonder dat die haven dichtvroor. Zolang de Hunzecantrale (die van de vijf pijpen) in werking was, voerde ze het opgewarmde koelwater af door het Oude Winschoterdiep en de Oosterhaven, die dus nooit dichtvroren, alleen een paar keer in de jaren dat de centrale gestopt was en gesloopt werd. Inmiddels voltrekken we met zijn allen een klimaatramp, en zal het er wel nooit meer van komen.
Arme Jannes. Met de drafbaan verdween de Bosklopper-bokaal en van die priksleetraditie is het nooit gekomen.
Het klapgeld van de Bonte Brug
Geplaatst op: 9 april 2022 Hoort bij: Oosterpoort, Stad toen 1 reactieTussen 1662 en 1694 werd er ‘klapgeld’ geheven op of bij de toen vrij nieuwe Bonte Brug buiten Kleinpoortje over het Schuitendiep (nu Oude Winschoterdiep). Getuige een resolutie beschouwde het stadsbestuur dit klapgeld als een soort van tol. Of de heffing (turf)schepen gold waarvoor de brug omhoog moest, en/of passanten die over de brug kwamen, is me nog onbekend, evenals de tarieven. Die hoop ik binnenkort nog eens te achterhalen in de bijlagen bij de stadsrekeningen.
Wel noteerde ik uit de stadsrekeningen ooit de bedragen, waarvoor de inning van het klapgeld ieder jaar verpacht werd, wat gebeurde op afmijningen (veilingen bij afslag in plaats van opbod). De gerealiseerde pachtsommen weerspiegelen derhalve de verwachtingen die de kandidaat-pachters hadden van de sommen die ze in het komend jaar bij elkaar zouden weten te innen. Of het nu om veenkoloniale schepen ging dan wel passanten te voet of te paard – die verwachtingen hingen samen met schatting die de kandidaat-pachters hadden van de verkeersintensiviteit bij de klapbrug en hoe die zich in het komende jaar zou gaan ontwikkelen. Bij een stijging van de pachtsommen werd een groei van die verkeersintensiviteit verwacht, bij een daling een vermindering. Hier dan de grafiek van die pachtsommen (blauwe staafjes nominale opbrengsten, rood voortschrijdende vijfjaarlijkse gemiddelden).

Te zien is dat de pachtsommen in de jaren 1660 nogal fluctueren, wat mogelijk ook komt doordat het een vrij nieuwe heffing was, waarbij de gegadigde exploitanten nog niet goed een raming konden maken van kosten (de pachtsom plus loon van eventueel inningspersoneel) en baten (de geïnde sommen),
In elk geval is de trend in de jaren 1660 een dalende. De jaren 1670-1672 waren duidelijk geen beste, integendeel, de minste van de hele periode. Als de oorlog van 1672 door zou spelen in de biedingen voor 1673, dan zou de pachtsom van dat jaar minstens even laag geweest zijn als die van de voorgaande jaren, maar dat is dus niet zo: de opbrengst in de stadsrekeningen stijgt en blijft stijgen. Vanaf 1678 wordt deze zelfs hoger dan in de jaren 60. Na 1688 is de groei voorbij en in 1694 wordt het klapgeld weer afgeschaft.
Als de verkeersintensiviteit, zoals ik vermoed, een afspiegeling is van de veenkoloniale economie, dan ging die weer groeien in de jaren 1673-1688. Daarna is er een recessie. De crisis van het rampjaar 1672 heeft hier niet zo lang doorgewerkt.
Kleurrijk rondje Westerbroek
Geplaatst op: 4 september 2021 Hoort bij: Kunsten, Ommelanden, Oosterpoort, Stad nu 12 reactiesEen Westlander van ruim een eeuw oud bij de Van Hallbrug op het Hoornsediep. Het schip diende vroeger voor het vervoer van groente:

Een welkom voor de nieuwe studenten in Groningen – tegenover het station bij het Groninger Museum:

Nieuwe muurschildering met fictief, samengeraapt stadssilhouet op de hoek van de Mauritsdwarsstraat en de Mauritsstraat in de Oosterpoort. Van links naar rechts de Apenrots van de Gasunie, de Dronkemanstoren met de Jozefkerk, het Academiegebouw, de Martinitoren, het Groninger Forum, het Groninger Museum, iets wat ik niet thuisbrengen kan en de Tasmantoren:

Gemeentelijke schaftkeet bij het Oude Winschoterdiep:

De andere zijde, met een evocatie van de Grote Markt zuidzijde (of Botermarkt), waarbij het Blok de gele kleur kreeg van de Museumtoren:

Ook het Oude Winschoterdiep ligt vol kroos:

Gebouw van autobedrijf aan de Wismarweg (Eemspoort) steekt gunstig af bij de omringende schoenendozen:

Trekkersporen in het natte gras onderaan het viaduct over de A7 voorbij Engelbert:

Pastorielaan, Westerbroek:

Stainkoelen, Rodehaan:

Logo van een bedrijf dat zich ‘Phoenix M-M werf’ noemt, maar dat blijkbaar geen website heeft:

Gideonweg – verkoopkantoor van een bedrijf dat in tweedehands Franse automobielen doet:

Een eindje verder zit een concurrent met een kanariegele Trabant op een platform. Het brikje is voorzien van de ideale snelheid:

Het industriële landschap er tegenover:

Die zwarte gebouwen met oranje balkons links van de oranje Hete Kolen op het Europapark zijn nieuw voor me. De kolenmuur van de verdwenen elektriciteitscentrale is erin verwerkt met graffiti en al:

Op de kolenmuur balanceert een speels oranje hondje als ornament:

“Geniet van het leven, het duurt maar even”
Geplaatst op: 23 mei 2021 Hoort bij: Oosterpoort 1 reactie
Op 16 november 1965 brak er op twee plaatsen brand uit in het afbraakwoninkje van de weduwe Oktje Minnema-Groenewold (85) aan de Cubastraat in Groningen. Veel moeite had de brandweer er niet mee. Met een welgemikte miststraal maakte ze een eind aan de brand. De schade bleek ook minimaal.
De weduwe had natte kleren voor de kachel over een stoel gelegd. Toen de kleren waren gaan branden, legde ze die in het achterhuis neer. Kennelijk werd er aan haar verstandelijke vermogens getwijfeld; ze kreeg een plekje in de inrichting ‘Licht en Kracht’ te Assen.
Intussen maakte de GGD een serie foto’s van de tamelijk afgrijselijke woonsituatie bij haar in huis. Ze leek meubilair bij het grof vuil weg te halen en op te potten. Haar hondje sliep doodgemoedereerd op een goor bed. Aan de muur boven dat bed hingen foto’s van wijlen haar man Minne – ooit machinist, maar later fabrieksarbeider en los werkman – en haar zoon naast kalenderplaten, een leeg brievenbakje en een uitgeknipte krantenkop: “Geniet van het leven, het duurt maar even”.
Door de stad en langs het spoor
Geplaatst op: 4 mei 2020 Hoort bij: Oosterpoort, Stad nu 3 reactiesOp mijn voettocht gisteravond van Westerbroek huiswaarts kwam ik langs deze beelden aan de Duinkerkenstraat, gemaakt door leerlingen van een mbo-praktijkopleiding:
Klimmuur Noorderpoort Sportcentrum, Europapark (er ligt een blauwe valmat onder):
Vrouw Wichers (Mette Bus, 1984) op de uitkijk bij het met zandzakken verstevigde talud van de zuidelijke ringweg:
De spoorwegovergang Esperantostraat – meest gevaarlijke kruising van Groningen – ligt eruit:
Ook de Oosterpoort heeft tegenwoordig een buurtbieb, en wel aan de Lodewijkstraat – met zitje:
Kale boel op het Hoofdstation – een groot deel van de overkappingen is er weggehaald voor een restauratie:
Na het parkeren van mijn kapotte fiets in de fietsenkelder van mijn werk op zoek naar de nieuwe bushalte bij de Paterswoldsewegtunnel. De KPN-borg, het Emmaviaduct en de Van Hallbrug vanaf het perron daar:
De eerste keer dat ik sinds half februari met de bus ging. Achter instappen s.v.p.. Gelieve niet te spreken met de chauffeur is nu geworden: Gelieve een eind weg te blijven van de chauffeur. Hij groette trouwens wel vriendelijk (wat ook niet altijd het geval is):
Martinitoren als tattoo
Geplaatst op: 10 december 2019 Hoort bij: Oosterpoort Een reactie plaatsenHet wapen van Hoogkerk als tattoo is hier al eens aan bod geweest. maar ik wist dat ik ook nog ergens een Martinitoren op een kuit had. Die kwam nu eindelijk weer tevoorschijn – ik bleek hem te hebben gemaakt op het buurtfeest van de Oosterpoort in 2005. Overigens komt de drager oorspronkelijk uit Hoogkerk…
Smidsdiploma
Geplaatst op: 18 oktober 2019 Hoort bij: Kunsten, Oosterpoort 5 reacties
De handgeschreven invulteksten op dit smidsdiploma zijn aanzienlijk verbleekt en nauwelijks meer leesbaar, maar het werd op 4 augustus 1956 uitgereikt aan een Jacob Hofstee, dan bijna 30 jaar oud en geboren te Uithuizermeeden.
Linksonder een soldeerbout en rechtsonder een aanbeeld, met een hamer en oplaaiend vuur. De stijl doet jaren 30 aan. Wellicht had de vakopleiding nog een stapeltje vooroorlogse diploma’s liggen.
Het drukwerkje tikte ik op de kop bij de veiling van Boekito’s schilderijen, begin deze maand in het Poortershoes, het buurthuis van de Oosterpoort waar Boekito vlakbij woonde en ook redelijk vaak kwam. Hij heeft in maart een hersenbloeding gehad en kan nauwelijks meer praten. Zijn huis is ontruimd en bijna al zijn boeken zijn naar de stort gegaan: een drama voor de boekenverzamelaar.
Voor zover ik zag, werd er op zijn schilderijenveiling redelijk wat verkocht, meest romantische werken. Was wel een komisch gezicht in de buurt, om jongelui met zulk werk door de straten te zien lopen. Boekito zelf zag ik niet bij de veiling, op de deur van het buurthuis hing een briefje dat die pas ’s middags zou komen.
“Houten handen, waar te setten” – de oudste resolutie van het stadsbestuur over handpalen
Geplaatst op: 17 oktober 2019 Hoort bij: Oosterpoort, Stad toen Een reactie plaatsenBij het doornemen van notities die ik een kwarteeuw geleden maakte, vond ik haar terug: de resolutie waarin het Groninger stadsbestuur voor het eerst hand- of strijkpalen noemt. Ze dateert van zaterdag 15 januari 1653 en stelde een commissie in
“omme ordre te stellen, dat tot minste schade en beste mesnage van de Stat, bij het roode bruckjen achter de berckmeulen een houten handt wierde gestelt, alwaar een jegelijcke schuitevaerder ofte ander schipper s[i]nen seijl sal hebben te strijcken”
Dat rode bruggetje lag buiten Kleinpoortje over het Schuiten- of Winschoterdiep. Kennelijk had deze voorganger van de huidige Bonte Brug al eens averij opgelopen omdat een zeilend schip ermee in aanvaring kwam. Vandaar dat er een handpaal met het gebod ‘strijk’ achter de toen nog bestaande barkmolen kwam, op ruim 150 meter afstand van de brug.
Ook bij het verlaat van Martenshoek en bij de “scheidbrugge” in Sappemeer kwam er zo’n handpaal te staan. Deze maakten verder deel uit van een heel pakket van maatregelen, dat ook de bruggen van Foxhol en het zandpad en de vonders van Sappemeer betrof.
Groeten uit de Witlattensteeg
Geplaatst op: 7 oktober 2019 Hoort bij: Oosterpoort 8 reactiesRond 1700 was dat de Lattensteeg, waaraan hoven (siertuinen) lagen. Dankzij een witbeurt ca 1730 kwam de naam Witlattensteeg in zwang. Waarschijnlijk ging het vanaf toen dus om een steeg tussen erfafscheidingen van witte latten die de hofeigenaren gezamenlijk hadden aangeschaft. In de twintigste eeuw werd dat met een wat netter gevonden naam, maar even intrigerend, de Witlattenstraat.
Bouwbord Oosterpoort
Geplaatst op: 31 augustus 2019 Hoort bij: Oosterpoort, Stad nu 4 reactiesOm precies te zijn in de Jacobstraat:
Uit het feit dat dit bouwbord er nog hangt, terwijl de oplevering reeds enige weken geleden gebeuren zou, valt op te maken dat het project ofwel vertraging heeft opgelopen. ofwel verlengd is wegens meerwerk.
De blekers en hun honden
Geplaatst op: 20 oktober 2018 Hoort bij: Oosterpoort, Stad toen Een reactie plaatsenIn de achttiende eeuw bevonden zich enige bleekvelden onmiddellijk buiten de Oosterpoort oostzijde langs de stadsgracht, daar waar nu nog het Cultuurcentrum staat. De exploitanten van deze bleekvelden, de blekers, wasten en droogden linnengoed voor beter gesitueerden. Hun nering was onzeker door de zesjarige pachttermijnen, door perioden van gebrek aan klandizie en door overstromingen vanuit de stadsgracht en het Winschoterdiep. Meer hierover een andere keer. Nu eerst iets over nog een ander probleem waarmee de blekers kampten en het wapen dat ze tegen dat probleem plachten in te zetten.
Dat probleem vormden de vele diefstallen waarvan blekers het slachtoffer werden. Daarbij moeten we bedenken dat de primaire levensbehoeften toentertijd veel duurder waren dan tegenwoordig. Dat gold zeker voor linnengoed, allemaal nog handwerk, een product van spinnen, weven en naaien. Dat linnengoed lag bovendien voor het grijpen op de relatief open, hooguit met heggen afgeschermde bleekvelden. Eventueel pakte men een stok om het spul over een heg naar zich toe te halen.
Blekers buiten de Oosterpoort en het Kleinpoortje werden o.a. op die manier meermalen het slachtoffer en zelden werd er een dader gepakt. Het was zelfs zo dat een bleker moest uitkijken om niet zelf van diefstal beschuldigd te worden. Dat overkwam Derk Bos, bleker buiten de Oosterpoort, die in 1747 door een klant ervan werd beticht dat hij vier hemden, tien neteldoekse doeken en 24 stukken kleingoed had ingepikt. De kwestie werd uiteindelijk geschikt, maar kan onmogelijk in Bos’ kouwe kleren zijn gaan zitten. Het was een dieptepunt in zijn carrière, zeg maar.
De gelegenheid maakte ook toen al de dief en de stadsoverheid zag erop toe dat men niet al te gemakkelijk gelegenheid gaf: linnen dat al te dicht bij de weg over een heg hing, werd onverbiddelijk in beslag genomen. Van hun kant deden de blekers er ook alles aan om diefstal te voorkomen. Zo vroegen de gezamenlijke blekers van de stad Groningen in 1795 om gespaard te mogen blijven voor inkwartiering van Franse troepen omdat ze toezicht moesten houden op de spullen, die hen waren toevertrouwd.
Mocht hiermee de schijn gewekt zijn dat ze dat toezicht louter in hoogst eigen persoon uitoefenden, dan is een rechtzetting op haar plaats. Want de blekers stonden bekend om hun grote, bijtgrage honden. Zo vroegen de Groninger blekers in 1638 aan het stadsbestuur of ze hun honden overdag los mochten laten. Dat mocht niet, ze moesten deze aan de ketting leggen “tot voorkoming van onheilen”, en anders kregen ze een boete.
In 1641 hielden enige blekers zich niet aan deze regel. Hun honden veroorzaakten een dermate grote schade op een hof (siertuin) dat het stadsbestuur bepaalde dat de slachtoffers in het vervolg zulke honden desnoods mochten doodslaan of vergiftigen. Maar ondanks zulke maatregelen waren er in de achttiende eeuw nog regelmatig klachten over blekershonden. Zo pakten deze in 1753 een vrouw, beten ze in hetzelfde jaar een twaalftal schapen dood en in 1772 een 40 à 50 stuks pluimvee. Tussen die wanbedrijven door, in 1764, was er nog een geval waarbij een bleker iemand met zijn honden bedreigde.
Toen in 1807 hier ter stede de hondenbelasting werd ingevoerd – twee gulden per hond per jaar in twee termijnen – waren de gezamenlijke blekers uit de stad, waaronder Sicke Thies Sickens van buiten de Oosterpoort, er ook als de kippen bij om vrijstelling te verzoeken. Ze konden weliswaar begrip opbrengen voor het argument van het stadsbestuur dat honden in de regel een soort van weelde vormden en dat alleen de meer gegoeden honden bezaten, maar ze zagen zichzelf als een duidelijke uitzondering op deze regel. Want, zo voerden ze aan, zonder hun honden bestond er een “zeker gevaar van dieverij”,
“daar men toch gemakkelijk kan vooruitzien, dat wanneer zij deeze trouwe wachters verwijderden de door een groot aantal ingezetenen aan hun vertrouwde goederen zeer schielijk een prooi van den roofgierigen dief zouden worden”.
Ja, het was onmogelijk die honden weg te doen zonder tegelijkertijd gedag tegen de kostwinning te zeggen, want vervanging van de honden door mensen zou de bleektarieven dermate doen stijgen dat de bleekmarkt zou inzakken.
Helaas voor de blekers kregen ze nul op hun rekest. De tweede termijn van de hondenbelasting, die van januari 1808, leverde overigens 504 gulden op, waaruit we mogen opmaken dat er hier in Groningen slechts 504 geregistreerde honden waren, inderdaad een luxe.
Nu was de blekersnering zeker geen vetpot. De blekers hadden het niet breed – als ondernemers met een gering bedrijfskapitaal behoorden ze tot de kleine middenstand. Hun weinig beduidende positie op de maatschappelijke ladder roept nog de vraag op hoe de blekers het voor elkaar kregen om hun grote, geduchte honden van voedsel te voorzien.
Welnu, ook daarover is wel iets bekend. In 1754 was er een rechtzaakje over de grote hoeveelheden “gedarmte en andere vuijligheijdt van slagters komende”, die Jan Remmerts, bleker buiten het Klein Poortje, voor zijn hondehok placht te deponeren, waardoor zijn buurman, de scheepstimmerman en hellingbaas Anthonie Jans van Bergen en diens knechten
“dagelijks seer veel ongemak moesten ondervinden, insonderheijdt wanneer de windt west is, soo dat van stank daar door gecauseert niet konnen alsdaar verblijven”.
Anthonie Jans wilde dat Jan Remmerts het spul zou verwijderen, mede omdat Remmerts het vroeger altijd op het andere eind van zijn bleek had gelegd. Remmerts echter, voelde daar weinig voor. Hij moest immers, zo zei hij, jaarlijks “groote lasten en swaerigheden” voor zijn stadsgrond betalen en bovendien was hij verplicht om zijn zeven (!) honden aan de ketting te laten liggen, zodat hij wel gedwongen was om ze juist op die plek te voederen. Anthonie’s bewering als zou het slachtafval eerder elders hebben gelegen, waren wat Jan Remmerts betreft maar “blote segswoorden” – Remmerts kon anders ook wel over Anthonie’s “secreet” (plee) gaan klagen, “waar uit ook niet als stank komt”, maar ging daar “uit genegentheijdt” liever aan voorbij.
Na ter plaatse poolshoogte te hebben genomen stelden de Heren van de Kluft, de scheidsrechters in dit soort burenruzies, de bleker min of meer in het gelijk, dat wil zeggen hij mocht zijn honden op dezelfde plek blijven voeren, al diende hij bij de aanvoer wel enige matiging te betrachten: zou Remmerts bij uitzondering nog eens “dusdane voedsel (…) komen opmennen en ansleepen”, dan zou het stadsbestuur op een klacht van Anthonie andere maatregelen nemen…
Bleef het bij kleine hoeveelheden slachtafval dan was dat dus tot daar aan toe. Maar het kon nog erger. Vijftien jaar eerder, in juni 1739, kwam er bij het stadsbestuur een klacht binnen van de buren buiten de A-poort, van inhoud dat de weduwe Albert Alberts, de aldaar woonachtige bleekster, haar honden voedde door ze kadavers van o.a. paarden voor te zetten, “waar door dusdanig somwijlen de lugt is geïnfecteert dat er bijna geen mensch kan duiren”. Het stadsbestuur verbood vervolgens aan àlle blekers, dus niet alleen die van buiten de A-poort, om nog langer kadavers op hun bleken neer te leggen. De kadavers die er op dat moment al lagen moesten ze direct begraven; lieten ze dit na dan kregen ze een boete van twaalf gulden.
Ondanks die lang niet malse boete – ongeveer een maand loon voor een gewone arbeider – was dit niet de laatste klacht over kadavers op een bleek. Zo kregen de vroede vaderen van onze stad in juni 1795 (alweer vlak voor de hondsdagen!) de melding dat er op een van beide bleken buiten de Oosterpoort en het Kleine Poortje een plaats was aangelegd waar de Fransen hun zieke paarden mochten laten afmaken. Het stonk er soms zo erg, dat de werklui op de bovengenoemde scheepswerf, dan van de weduwe Van Bergen, het niet konden uithouden.
Hoe schoon het linnen ook werd door toedoen van de blekers, helemaal fris rook het in hun omgeving niet altijd.
–
Verhaal, eerder verschenen in De Oosterpoorter van 199? en nu ontdaan van Ventura-tags en opnieuw geredigeerd.
Zuiniger kunnen we het niet maken
Geplaatst op: 15 september 2018 Hoort bij: Oosterpoort, Stad nu 4 reactiesAan de Trompsingel, links van de Oosterpoort:
Het was onmogelijk om op welke andere letter dan ook te beknibbelen, zonder dat dit een armoedige indruk gaf. En dus bezuinigden ze maar op de o’s. De o was weer de dupe, de calimero van het alfabet.
Er wordt nog verloofd
Geplaatst op: 15 september 2018 Hoort bij: De actuele wereld, Oosterpoort 4 reactiesGezien in de Mauritsdwarsstraat
Verloofden, ze zijn er nog. De verloving is nog niet uitgestorven:
De Oosterpoorter Repo Man
Geplaatst op: 4 juni 2018 Hoort bij: autobio, Oosterpoort 4 reacties
Het Frederiksplein meer recent, in 2008. Buiten beeld, achter de rug van de fotograaf, bevindt zich het junkenpand. Aan de overkant rechts staat het café.
Een tweet van gister bracht een oude herinnering bij me boven.
Het was nog net in de jaren tachtig, meen ik. Mijn overbuurvrouw in de Oosterpoort, Isa, had een mooie witte racefiets, die ze ‘s avonds ook nooit op straat liet staan. Toen ze echter op een maandagochtend een pakje sigaretten kocht bij de sigarenboer op de hoek van de Polderstraat, zette ze die fiets niet op slot. Het was bijzonder rustig op straat, ze hoefde alleen maar héél eventjes de winkel in en haar fiets stond daar vast wel veilig bij de winkeldeur, dacht ze.
Dat bleek een vergissing. In de hooguit paar minuten dat ze binnen was, werd haar fiets gestolen. Hij was weg en viel in geen velden of wegen meer te zien. Ze baalde enorm en vroeg me of ik naar haar fiets wilde uitkijken. Dat beloofde ik. Ik kon haar fiets vooral herkennen aan de zwarte tape om de handvaten, zei ze.
Een week later, het is een mooie zonnige maandagochtend en zomervakantie. Ik ben op weg naar mijn oppaspoes aan het Winschoterdiep, loop drie hoeken van mijn huis af over het Frederiksplein en ontwaar de witte racefiets van mijn overbuurvrouw. Hij staat tegen een benedenhuis met vrij dichte, maar niet geheel gesloten luxaflex voor de ramen. Ik weet wie er woont en controleer vlug de handvaten, het blijkt inderdaad Isa’s fiets. Ik loop snel door en stiefel via een omwegje naar Isa, die niet thuis blijkt te zijn. In mijn eigen huis bel ik de politie. “Ja meneer”, krijg ik te horen, “we hebben maar één enkele auto bij de weg en die is nodig voor noodhulp. Kunt u die fiets zelf niet terugstelen?” Ik sputter wat tegen en vertel hem nog een keer wie er in de benedenwoning woont, achter de gevel waartegen de racefiets van mijn overbuurvrouw net geparkeerd stond.
Die bewoner, dat is F.P., zo’n beetje de beruchtste junk van heel de stad Groningen. In de koffieshop aan de Meeuwerderweg trok hij eens zijn t-shirt uit om de aanwezigen een litteken op zijn rug te laten zien. Het bleek een jaap van zo’n 20-30 centimeter lang, hem met een vleesmes toegebracht door een ‘kameraad’ die hem had willen beroven van zijn handelsvoorraad wit en bruin. Ternauwernood had hij het overleefd, vertelde hij. Ze waren wel acht uur met hem bezig geweest in het ziekenhuis.
De politie wilde dus niets doen. Maar als ik die fiets van Isa niet terughaalde, was de kans groot dat hij zou verdwijnen. Ik heb nog wat zitten wikken en wegen, maar besloot het erop te wagen.
Op het Frederiksplein keek ik natuurlijk eerst in alle vier de richtingen of de kust veilig was. Niemand te zien, mooi. Isa’s fiets stond ook nog steeds op dezelfde plek en de luxaflex van het benedenhuisje aan de Frederikstraat was nog steeds voor driekwart geloken. Ik greep de fiets, gooide hem op mijn schouder en zette het op een lopen, dwars over het pleintje.
Plotseling ging de deur van het café ertegenover open. De kroegbaas kwam naar buiten met een theedoek over zijn onderarm en schreeuwde: “Héla, wat moet dat daar, laat die fiets staan!” Ik riep hem toe dat ik die fiets juist terugstal en rende door. Gelukkig kwam hij niet achter me aan.
Toen ik de fiets binnengezet had, en even op de bank had zitten uitblazen, besloot ik toch maar even terug te gaan om het de kroegbaas wat uitgebreider uit te leggen. Mijn terugkomst verraste hem, maar hij was vlug van begrip. Gelukkig had hij zijn overbuurman de junk niet wakker gemaakt, of de politie gewaarschuwd. Voor zo’n akkefietje zouden ze vast wel komen, is het niet?
In de rij voor gratis patat
Geplaatst op: 15 februari 2018 Hoort bij: Hoogkerk, Oosterpoort 6 reactiesHad het nog nooit zo druk gezien op de Hoogkerker wijkmarkt, terwijl ik daar toch al driekwart jaar elke donderdagmiddag een Vietnamees pasteitje kom verorberen. De meestal vrij kalme markt kreeg heden een enorme impuls door de komst van de pseudo-Belg. Kinderen tot 12 jaar konden er een gratis frietje halen, vandaar die rij.
We konden hier in Hoogkerk al patat kopen bij De Banjer (Hoendiep), het Smulhuis (Zuiderweg), De Wichter (Zuiderweg), ‘Welkom’ (Zuiderweg), De Snackkiosk (Jan Ensinglaan), Papita (Zuiderweg, Bangeweer) en Friet&Zo (Zuiderweg bij de Bornstertol). De achtste aanbieder voorziet vast in een behoefte.
Realiseer me dat Hoogkerk daarmee ongeveer op één snackbar per duizend inwoners zit. In de Oosterpoort zal de gemiddelde patatverkoper aardig wat meer inwoners bedienen.
Recente reacties