De Werdegang van Brillejood

Willem Bouman (ND) vestigde laatst per tweet de aandacht van zijn volgers op Van appeljood tot zuurjood, een nieuw boek van Ewoud Sanders over joodse venters en het habituele antisemitisme waar ze mee te maken kregen.

“Voor de oorlog verdienden veel Joden hun geld als straathandelaar in fruit, schoenen, brillen, garen en band. De buitenwacht bedacht vernederende namen voor hen. In een mooi boek, Van appeljood tot zuurjood, schetst Ewoud Sanders een portret van deze groep.”

“Geen straatventer zijnde”, reageeerde ik ietwat ironisch, “ben ik in mijn jonge Drentse jaren menigmaal uitgescholden voor brillejood. Ik denk niet dat men de betekenis en achtergronden besefte. Toch dankbaar dat zoveel jonge Drenten al konden lezen dankzij de brillen van die joden.”

Die jonge jaren van mij plaats ik tussen 1960 en 1967 toen ik de Openbare  Lagere School van meester Smit te Havelte in zuidwest-Drenthe bezocht. Ik vroeg me naderhand wel eens af hoe die kinderen indertijd van dergelijke scheldwoorden leerden – van de naaste familie toch waarschijnlijk?

Tweetend ontmoet men weldra lotgenoten.

Afiena was in de jaren zeventig nog door buurtkinderen voor brillejood uitgescholden: “I know this for a fact!” Remco was dit in de jaren 80 zelfs nog overkomen. “Denk dat het door jongere kinderen van oudere wordt overgenomen; dan worden die jongere kinderen ouder, en andere jonge kinderen nemen het daar weer van over…De oorspronkelijke betekenis is daarbij lang verloren, maar natuurlijk is het desondanks toch anti-Semitisch.”

Dat laatste betwijfel ik dus. Die jouwende kinderen hadden namelijk, net als ikzelf, totaal geen benul van wat een brillejood was. Ze konden zich daar geen enkel beeld bij vormen. Al kenden ze vast en zeker wel de gevoelswaarde van het scheldwoord brikllejood, en hun intenties daarmee.

Ik droeg al een bril vanaf mijn derde levensjaar, nadat er een lui oog geconstateerd was en de Meppeler oogarts Dr. Deutman in het Diaconessen Ziekenhuis een stukje spier achter dat oog weg had gesneden om ‘het oog recht te zetten’’, iets wat overigens bij herhaling zo’n vijftien jaar na dato evenmin heeft mogen baten.

Hoewel op de kleuterschool al brildragend, heb ik pas op de lagere school in de jaren 60 kennisgemaakt met dat scheldwoord ‘brillejood’. Of eigenlijk waren het drie scheldwoorden die in wisselende, elkaar liefst versterkende combinaties op mij werden losgelaten: schele, professor en brillejood.

Directe buurkinderen gebruikten het woord brillejod niet, kinderen uit de middenstand ook niet en meisjes deden er sowieso niet aan mee, dacht ik. De meesten die dat wel deden en zoch ermee wilden doen gelden waren leeftijdgenoten uit de nu deels gesloopte, wat meer proletarisch aangelegde Beukenlaan om de hoek. Het ging vooral om een paar grotere, misschien wat oudere en sterkere jongens en hun (laffe) meelopers. Laat me ze voor het gemak maar Johan, Kor en Henkie noemen. Vraag me niet naar de achternamen.

Even over dat vermeende anti-semitisme. De feitelijke betekenis van de term brillejood ging niet alleen aan de schelders maar ook ten ene male aan mijzelf voorbij, al gebeurde dat uiteraard niet met de kwaadaardig en krenkend bedoelde gevoelslading van het scheldwoord. In de loop der jaren luwde het gebruik ervan ook. Jarenlang was ik de enige met een bril in de klas geweest, maar in de op een na hoogste klas, toentertijd de vijfde, zat opeens de halve klas in de schoolbanken met een bril op de neus. Kennelijk was er een of andere collectieve schoonveeg-actie door de schoolarts (dr. Bangma) geweest of zo, met een ruime stroom doorverwijingen naar de oogarts als gevolg. Maar goedd, gedeelde smart maakt halve smart. Een van de nieuwe brildragers was nota bene mijn grootste belager geweest, iemand die altijd klaar stond om me te koeioneren en uit te kafferen met een scheldwoord als brillejood. Ook van sommige anderen die het gebruikten, ken ik de namen nog steeds, ook daarvan loopt inmiddels menigeen (voor straf!) met een bril rond.

Zelfs in jeugdliteratuur schijnt het gewraakte maledictum brillejood destijds nog courant te zijn geweest, afgaande op nog een derde contribuant in de twitterdiscussie. Die ons wees op nog weer een ander, eerder werk van Ewoud Sanders.

Paragraaf 6 over de brillejood in Sanders’ ‘van Appeljood tot Zuurjood’ heb ik inmiddels tot me genomen.

Anders dan bij overige aanduidingen voor joodse straatventers signaleert Sanders bij brillejood /brillenjood drie onderscheiden woordenboek-betekenissen:

1: ambulant joods koopman in brillen.

2: denigrerende spotnaam voor opticien

3: intellectueel in de dop, “het slimste jongetje van de klas, onsportief en met bril”, nu meestal een nerd geheten.

Uiteraard acht ik nummer 3 als enige op mijzelf van toepassing.

Maar laat me maar even beginnen bij woordenboekdefinitie nummer 1

De term brillenjood blijkt al gangbaar sinds eind achttiende eeuw. Jood was als bestanddeel van de beroepsaanduiding  eventueel te vervangen door de nog veel denigrerender term smous: de met een zwaar en bijna onverstaanbaar jiddisch accent murmelende, van hot naar her omzwervende koopman, oorspronkelijk uit Westfalen of van nog wat verder weg uit het Duitse rijk. Deze werd gewoonlijk gehouden voor een onbetrouwbare, en dus met argwaan te bejegenen bedrieger met een slechte reputatie. Het odium zou ook blijken uit een verdwenen zegswijze als ‘’iemand brillen verkopen’, destijds synoniem voor ‘knollen voor citroenen verkopen’ (waarschijnlijk afkomstig van een fruit- of sinaasappeljood). Sanders toont begrip voor de argwaan waarmee de brillenjood te maken kreeg. Oogmetingen, pas vanaf ca 1877 geïntroduceerd, waren pas gangbaar vanaf ca. 1930. Voordien was het heel gewoon om bij een venter aan de deur of een koopman op de jaarmarkt met trial and error een bril te kopen en trial kwam nu eenmaal vaak neer op error.

Kort na 1800 nam zo’n ambulante brillenkoopman nogal eens de officiële familienaam Brilleman aan, die zodoende enkele honderden keren voorkomt op het Holocaust-monument voor vermoorde joden van Isaac Lipschitz. Brilleman dus – een naam die tegenwoordig voornamelijk bekend is van een kickbokser die in verkeerde kringen verzeild raakte en wiens leven daarom eindigde in een cementblok dat op de bodem van de Waal werd gevonden door de baas van het daar heen en weer passerende veerpont Brakel-Herwijnen.

Anno 1854 gold het in enigszins doorgeleerde kringen al niet bepaald meer als chique  om de filosoof Spinoza te betitelen als een “arme brillejood”. Het was in de eerste plaats natuurlijk al een abuis: Spinoza sleep dan wel glazen voor optica, maar hij sleet geen brillen.

Een teken dat de denigrerende beroepsaanduiding voor joodse brillenkooplui  evolueerde tot een scheldnaam voor brildragenden in het algemeen, bestaat uit een proces dat zich in 1922 voordeed in de Friese Woudstreek. Twee fietsers uit Twijzel sneden hier op een fietspad hun brildragende dorpsgenoot H. Wijma, die ze uitscholden voor brillejood (jammer genoeg kwam ik Wijma’s professie niet gewaar, vermoedelijk ging het om een schoolmeester, zo niet van beroep dan qua houding). Toen ze als resultaat van een beginnend handgemeen gedrieën tegen de rijbodem smakten, bewerkte een van beide ruziezoekers hun brildragende slachtoffer zelfs nog met een mes.

In een andere rechtszaak, nu van zo’n tien jaar nà de oorlog, was een deurwaarder die een achterstallige somma kwam innen, onheus bejegend door een zeemansvrouw.  Volgens de berooide zeemanse was de (inderdaad Joodse) deurwaarder een “brillenjood die concentratiekampmethoden” toepaste. Naderhand zei ze natuurlijk dat het haar speet en dat ze het zo niet bedoeld had. Nou ja. Ze kreeg wel de toen fikse boete van vijftig gulden, bij eventuele wanbetaling te vervangen met tien dagen hechtenis, een teken dat de rechter de belediging op haar waarde wist te schatten.

Voor de oorlog raakte het scheldwoord brillejood eigenlijk al uit de tijd. Met de oorlog verdween sowieso al het beroep van de ambulante brillenkoopman in Auschwitz, Sobibor en Treblinka etc.. Toch kwam het scheldwoord in 1964 nog eens voor in het welbekende stripweekblad voor meisjes Tina. Het ging nota bene om een ingezonden brief van een jonge lezeres die zichzelf denigrerend met het scheldwoord brillejood aanduidde. Desondanks werd de brief geplaatst door de redactie. Die verdedigde zich tegen de kritiek van buitenaf;: ze vond brillejood nog een “heel gewoon, ingeburgerd woord” Ewoud Sanders erkent het blijvend ingeburgerd zijn van het scheldwoord, “vooral in jeugdtaal”; “Dat weet ik ook uit eigen ervaring”, schrijft hij. “Het wordt nog altijd gebruikt, maar echt gangbaar is het niet meer.”

En gelukkig maar.

Ewoud Sanders, Van appeljood tot zuurjood; veertig portretten van joodse straatventers (Zutphen 2024) pag. 100-106; Hoofdstuk 6: ‘Brillen en tanden , De brillenjood’

Illustratie: straatverkoper van brillen, Jacob Plügger, naar Hendrik Numan, 1805 – 1871; Rijksmuseum RP-P-1878-A-1419.


One Comment on “De Werdegang van Brillejood”

  1. Willem schreef:

    Vanaf midden jaren ’50 van de vorige eeuw ben ik brildragend, maar kan me niet herinneren ooit uitgemaakt te zijn voor ‘brillenjood’. Of het met de oorlog te maken had; ik weet het niet, maar scheldwoorden met ‘jood’ erin hoorde ik nooit in mijn omgeving. Wel aanduidingen als ‘Mans de Jeude’ voor iemand die ‘met het pak liep’ (met een koffer langs de huizen om kleding en aanverwants te verkopen) of de ‘oldiezerjeude’ voor een oud-ijzerkoopman, maar beide personen waren ook van joodse afkomst. En er was ook een veekoopman die de ‘koenenjeude’ genoemd werd. Of hij ook joodse wortels had; geen idee.

    Een veelgebruikt woord van mijn vader als we veel herrie maakten was ” het liekt hier wal een jeudenkermis”, en dan wisten wij kinderen dat we moesten dimmen omdat mijn doorgaans lieve en zachtaardige vader dan weinig nodig had om zijn hardhandige kant tevoorschijn te laten komen en hij sloeg een stuk harder dan mijn moeder.


Mijn gedachten hierbij zijn:

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.