Nat rondje Roderwolde

Pech onderweg in Peizermade en geen helpende hand:

Onlanderdijk:

Waar zich een schip met zure appels aandient:

Wat de kleuren absuluut ten goede kwam:

Terwijl het schaars aanwezige geboomte weinig schuilgelegenheid bood:

Diepje dat ten oosten van het Waal begint en via-via uitmondt in het Peizerdiep

Bij de Hooiweg ten zuiden van Roderwolde kwam de bui los:

Hooiweg vervolg:

Achtersteweg Roderwolde:

Bij de Waalborg bleek het overvloedig struweel op de oude toegangslaan opgeruimd:

In de verte de Groningerweg tussen Peize en Stad:

Doorweekte fazant bij de Roderwolderdijk:


Kuiertje naar de Onlandsedijk

Verweerde wegmarkering is net een plattegrond van een rivierenlazndschap en doet daarmee Surinaams aan:

Water zoekt met gezwinde spoed rioolput om samen natje en droogje te delen:

Merkwaardige plek voor een schakelkast:

Wyandottes bij een tuinpad in Peizermade:

Bij de Hamersweg/Langmadijk. Vroeger stonden schapen op de heide ook wel op ondergelopen of drassige stukken., maar ik weet niet of zo’n weiland nou zo gezond voor ze is:

Peizerdiep , iets buiten zijn oevers:

Doorgaand rijverkeer trekt zich niets van stremming aan:

Waterberging vult zich:

Onlandsedijk is ondanks zijn dijkzijn al overstroomd. Dames en heren, dit is het eindpunt van de reis. Denkt u om uw bagage?

Gemiene stiekels van een brummel:

Hoogspanningslijnen geven licht:

Slenk naar het noordwesten:


Onlander rondje

Bij de Zanddijk. Beetje onwezenlijk sfeertje, zo ingezoomd:

Het komt niet door het licht; de bodem van de plas valt droog:

Fouragerende zilverreiger:

Zilverrreiger 2:

Aan de andere kant van de weg:

Kattestaarten op een rijtje, bij de fietstunnel onder de Groningerweg door, Peizerwold:

Contemplatieve Belg op Sandebuur:

Zilverreiger 3, bij de Hooiweg. Zo mooi als die beesten zijn qua verendek, hun poten zijn afzichtelijk:


Waterviolierensloot

Vanaf de Zanddijk, dus van een afstandje, lijkt het een compacte massa wit:

Zo compact dat je nauwelijks het water in de sloot eronder ziet:

Tot zover het beeld via de zoomlens. Dichterbij gekomen blijkt dat wit toch wat minder aaneengesloten. Om het op zijn ouderwets boers te zeggen is het beschot wat dun:

Het zijn waterviolieren, eerder hier in de omgeving alleen eens gezien op of bij de Peizer Schipsloot. Nu dus massaal in een sloot bij de Zanddijk (Peizerwold). En verder niet. Of zou iemand soms zaad uit een tuinwinkel hebben uitgestrooid?


Een drukte van belang op Sandebuur

Had,voor ik naar de kapper zou gaan, nog wel even wat tijd voor een Onlander rondje, met de bedoeling om speciaal even te kijken naar de populieren van Sandebuur, omdat ik het rijtje met een nogal veranderede omgeving op een schilderij van Bé Kracht uit 2015 had gezien. Links en rechts werd volop gehooid:

De steenslagweg was nogal stoffig en personenwagens noch tractoren deden het langzaam aan, zoals op gele borden werd gevraagd:

Eeuwenoude, maar helaas aan de verkrotting overgegeven boerderij, ooit eigendom van de familie Datema, destijds vooraanstaande eigenerfden van Roderwolde en Sandebuur:

Martinitoren in zicht over de velden en de onlanden:

Onder het ooievaarsnest van Sandebuur bleek een heel stel mensen zich te bekwamen in maaien en zwelen, kortom het maken van hooi:

Hoorde dat er een ploeg van een dorpscoöperatie of -vereniging uit Den Horn bij zat, die delen van hun dorpsomgeving zo in eigen beheer wil gaan nemen. De cursisten hadden eerst les gehad in het scherp maken van hun zeisen en zenden; daarna gingen ze aan het zichten en maaien.

De handmatige hooicursus ging uit van (o.a.) stichting ’t Groninger Landschap. Aan de andere kant van de weg was ook een ploeg bezig, hier vooral met het hooi harken of zwelen, d.w.z. het maken van bultjes en wiersen. (Vroeger was het hooien aangenomen werk: boeren besteedden het aan landarbeiders uit per perceel hooiland.):

Bij het doodlopende zandpad, iets verderop, was een veld al machinaal afgehaald:

Meidoorngeuren veraangenaamden het noeste werk:

Opeens kwamen er tientallen oldtimer brommers over de stofweg voorbij. Het ging om de Jister Brommer Club (JBC) uit Ee en wijde omgeving, Noordoost-Friesland:

Het was, kortom, in geen jaren zo druk geweest op Sandebuur. Een Belgisch paard keek de Friese brommerstoet peinzend na:

Nog even een blik over de schouder achterom naar Sandebuur:


Nieuwe bordjes in Onlanden wijzen poeslief op aanlijngebod voor honden

Voor mijn gevoel zijn deze aanlijngebodsbordjes nieuw in de Onlanden. Kan me tenminste niet herinneren dat ik ze eerder heb gezien. Waarbij er voor het oog ook niet veel werd gedaan door het bevoegd gezag om het aanlijnen van honden meer ingang te doen vinden.

Maar nu zijn er dus bordjes die de hondenbezitters wijzen op de wenselijkheid van het aanlijnen. Uiteraard heeft iedere in de Onlanden participerende natuurbeheerorganisatie zijn eigen bordje, waarbij alleen de kleur rood is gemeden als de pest, waarschijnlijk ook omdat de term ‘verbieden’ allang uit het woordenboek is geschrapt..

Dit is het bordje van Staatsbosbeheer bij de Onlandsedijk:

En dit is het bordje van Natuurmonumenten bij de Weringsedijk. De honden ogen beide al even mensvriendelijk, maar Natuurmonumenten heeft nog een didactisch extraatje toegevoegd in de vorm van een pijl naar de hondenriem. Opdat de hondenbezitters zich dit voor het aanlijnen van hun lievelingen onmisbare attribuut niet – zoals zo vaak – zullen vergeten.

Het aanlijnen is intussen extra urgent vanwege de heersende ultrabesmettelijke en lethale vogelgriep, die ook honden kan aandoen. Hiertegen heeft Natuurmonumenten bij haar bordjes nog een geplastificeerd papier opgehangen met de wenselijke gedragsregels. Zoals: zieke en dode vogels niet (laten) aanraken en uit de buurt blijven van zich vreemd bewegende vogels. Voor het melden van dergelijke dieren staat er een formulier op de website van het Dutch Wildlife Health Centre. Ook wel handig om te weten.


Ommetje Eeldermade

Buienradar beloofde een paar droge uren. Hup, erop uit.

  • Strook narcissen bij de Zuiderweg, Hoogkerk:
  • Strook hakhout bij Peizermade:
  • Wat dichterbij:
  • Jagende blauwe kiekendief boven een rietzoom langs de Weringsedijk:
  • Ondanks de schone voorspelling was er boven Peize toch een bui in aantocht:
  • Bij het hoekje van de Drentsedijk – het water stond hier overal vrij hoog en er vlogen al vrij veel kokmeeuwen:
  • De nieuwste boerderette bij het Omgelegde Eelderdiepje vlak voor haar oplevering:


Rondje Haarveen

Hondepaadje bij het viaduct over de A7:

Orchissen (?) – de eerste die ik dit jaar zie in de de Onlanden:

Waterlelie bij het smalle bruggetje in de Onlandsedijk:

Bij de Hooiweg onder Roderwolde – het kamilleveld geurde nog niet sterk, maar later deze week wordt het, naar ’t schijnt, zo’n 30 graden. Dan nog maar eens komen ruiken:

Witrik bij de Hooiweg:

Roderwolde – rogge, met de oliemolen op de achtergrond:

Drinkend kalf, Foxwolde:

Haarveensedijk – het havikskruid stond hier dermate dicht opeen, dat er gemakkelijk een tuiltje van te vormen viel zonder ze te plukken:


Onlander rondje

Gepredeerd ganzenei op de Weringsedijk:

Slenk vanaf de Zanddijk:

Die bomen, deels van de laatste jaren, staan langs een voormalig dijkje, dat zo toch weer zichtbaar is:

Voorheen tolhuis Peizerwold:

Ponyveulen achter ’t tolhuis:

Ponyveulen 2. Heb niet zoveel met pony’s, maar deze is aandoenlijk:

Er staat weer rogge op de akker aan de Hooiweg bij Roderwolde:

Curieus – iemand heeft een baan van die rogge ondergeploegd:

Onlandsedijk – enorm kikkerkoor aan de rechterkant:

Poortje, bruggetje:

Een vroege gele lis:

Voorbij Eiteweert:


Rondje Bunne

Onlanden, vanaf de brug bij het watervalletje – langzaam schreed de zilverreiger naar de eend, die echter ruim op tijd weer weg was:

Hooglanders in hun ‘zitkuil’ aan de Drentsedijk:

Oude schuur in Bunne die me eerder niet zo was opgevallen:

Gezien het asbest dak heeft hij zijn langste tijd gehad – het patchwork van steen, hout en bovenlichten in de zijgevel:

Ensemble bij de Burchtweg/Westeinde, Bunne:

Ik zag en hoorde bij Bunnen in totaal zeven helicopters, waaronder een paar van deze jongens, die wat betreft hun vorm doen denken aan de oorlog in Viêtnam:

Grazende witte koe, Bunne:

Pompoenenstalletje onder Peize:

Zilverig, al wat verdrogend blad:

Bij de Zwarteweg onder Roden:

Ik wist niet dat er een ooievaarsnest op een schoorsteen van huize Mensinge lag. Voordeel van eens een andere weg nemen dan de gebruikelijke:

Op het veld achter Mensinge een beperkte kermis vanwege de Rodermarkt:


Rondje Foxwolde – Leegkerk

Een ziggurat van hooibalen bij Roderwolde:

Blaarkoppen bij Foxwolde – alle neuzen wijzen dezelfde kant op, behalve natuurlijk een of twee:

Er was een openstelling van diverse bijzondere tuinen in de omgeving. Dit versierde bruggetje gaf toegang tot een tuin in Leutingewolde:

Vraag me af of de waternavel in de Onlanden nog wordt bestreden – er lag in elk geval tamelijk veel in sommige watergangen bij het Leekstermeer:

Bij de Hooiweg onder Matsloot – meneer beweerde dat je hier mag varen:

Paarden met een voorkeur voor het gras op een slootwal, Aduarderdiepsterweg, Leegkerk:

Het overbrengen van een hooivoorraad, eveneens aan de Aduarderdiepsterweg:

Tafereeltje bij de Tichelwerkbrug – op de achtergrond Nieuwklap:


Onlander ommetje


Rondje westkant Stad

Wel in Roderwolde en ook langs de Peizer/Groningerweg, maar tot nu toe had ik nog géén weggegooid mondkapje in de Onlanden zelf gezien. Vanmiddag was het zover en hing deze aan een brug in de Roderwolderdijk;

De grote waternavel heeft zo te zien vrij spel aan de oostkant van het Leekstermeer. Op de slenken raken de oevers met plakken bezet, en hier rijst de exoot een sloot langs de Hooiweg uit:

Ook vandaag weer verscheidene roofvogels gezien: kiekendieven, valken en deze waakzame buizerd op de Poffert:

Onder en naast de Tichelwerkbrug (Leegkerk) zitten een paar hangplekken, vooral met mooi weer gebruikt door jongeren. Mogelijk kwam er politie langs, wat niet zo fijn werd gevonden. Om al die letters met een stift zwart te maken zodat de afko ACAB ontstaat, moet men nogal een poosje bezig zijn geweest:


Rondje Winde – Roden

Onlanden:

Hooglanders in de Onlanden bij Peize:

Geïmproviseerd hek in Winde:

Spinnewebben? bij de Heideweg tussen Winde en Roden:

Nog niet heel erg herfstachtig:

Oude of Peizerdiep bij de Weehorst:

Foxwolde – hoe hoger, hoe gekleurder:

Haflingers bij de Langmadijk, Peizermade:


De jacht op otters, vooral in Noord-Drenthe

In het voorjaar van 1769 ving Menne Geerts van de Matsloot een volwassen otter en vertoonde het beest “in zijn g[e]heel” aan de schulte van Roden, die Menne daarvoor beloonde met een rijksdaalder premie:

Menne was niet de enige ottervanger in de omgeving. Driekwart jaar later liet Tjerk Wybes van Roderwolde eveneens een otter aan de schulte zien. Ook hij ontving de premie. En de volgende dag al, kwam Jannes Krijthe uit Roden bij de schulte langs met twee volwassen otters. Hij ontving daarom het dubbele bedrag:

Deze Jannes had misschien de kunst van het otters vangen afgekeken  van zijn familielid Lucas Krijthe, die in 1760 maar liefst vijf otters inleverde, en dat nog eens herhaalde in 1762.

De premies waren uitgeloofd door de Landschap Drenthe (de latere provincie) en ze bestonden vanaf 1704. Voordien kwam de otter nog niet voor in de Drentse jachtreglementen, en ontbrak er kennelijk een reden om de otterjacht te stimuleren, waaruit je zou kunnen afleiden dat otters in Drenthe nog niet als heel schadelijk of zelfs als een plaag werden ervaren.

Of dat in 1704 wel zo was, is een beetje twijfelachtig. Er lijkt kopieerzucht in het spel te zijn geweest. De premieregeling van dat jaar kwam er namelijk op voorbeeld van naburige provincies, “tot beter conservatie” van de visserij. Een Drent die een gevangen oude otter liet zien aan de schulte of de panderschulte in zijn woonplaats, kreeg voortaan een rijksdaalder, een jonge otter bracht hem de helft op. De vangers mochten de pelzen houden, maar moesten de dieren tonen “eer dat de vellen daarvan zijn afgetrokken”. De schulte diende na betaling van de premie de oren van de otter af te snijden om te voorkomen dat hetzelfde dier meermalen getoond werd en premie opbracht. Ook moest de vanger een verklaring tekenen dat hij de otter aan de schulte had laten zien en daarvoor geld had gebeurd. Een ottervanger die dichtbij de ‘frontieren” woonde, moest bovendien onder ede verklaren dat hij de otter niet buiten de Landschapsgrens gevangen had. Ook dit kwam in de verklaring te staan.

Nadat in de jaren 1713, 1714 de klad in de premieregeling raakte – er werd geen otter meer ingeleverd en de regeling werd zelfs ingetrokken –  blies de Landschap haar in 1716 nieuw leven in.  Opnieuw ging het Ridderschap en Eigenerfden zogezegd om schade aan de visstand, “door dat ongedierte gemeenlijk veroorsaakt wordende”. De premies per otter bleven gelijk. Wel kwam er naast de beperking tot inheemse otters nog een nieuwe randvoorwaarde voor de uitbetaling, namelijk dat de dieren niet “op de sneeuw gejaagt” mochten zijn. Net als in Stad & Lande was sneeuwjacht voortaan helemaal verboden in Drenthe. Dit moet het bejagen van otters wel een stuk moeilijker hebben gemaakt, want juist door ijswakken en sporen in de sneeuw is hun aanwezigheid heel goed kenbaar. Ook werd in 1716 bepaald dat de schulten hun bewijsstukken (otteroren en verklaringen) op de provinciale rekendagen moesten inleveren bij de Ontvanger-Generaal van de Landschap, die ze dan het uitgekeerde geld restitueerde.

Op basis van de  rekeningen die de Ontvanger-Generaal ons naliet, met alle bijlagen daarbij,  zoals bovenstaande kwitanties, heeft Henk Luning zo’n tien jaar geleden al eens uitgezocht in hoeverre deze premieregeling bijdroeg aan de teloorgang van de otter in Drenthe. Hierbij een samenvatting van zijn betoog op de punten waarom er op otters werd gejaagd, wie er op deze dieren joeg, hoe en waar dat gebeurde, en om hoeveel dieren het ging in Drenthe.

Waarom
Zoals gezien, motiveerde het landschapsbestuur de otterjacht met een verwijzing naar de visstand. Ongetwijfeld zal een otter wel eens in de ‘viskenij’ van een huis van stand hebben huisgehouden. Toch eet een otter niet meer dan een kwartkilo vis per dag. Zijn menu is gevarieerder dan dat – hij wil ook wel eens een muis verschalken, of een vogel. Ook eendenkooihouders, waarvan er in Noord-Drenthe redelijk wat waren, hadden een hekel aan otters, omdat die wel eens in een eendenkooi opdoken waardoor de begeerde vogels in paniek raakten en opvlogen. Zoals wel vaker, vormde het lelijke imago van de otter een rechtvaardiging voor de jacht op het dier. Maar er zat ook nog iets aantrekkelijks aan de jacht. Zoals gezegd, hielden de ottervangers de pelzen. Die waren erg in trek: otterbont stoot water af en is heerlijk warm in de winter. Maar ook werd het vlees gegeten, het zal vast naar vis hebben gesmaakt; de otterjacht viel ook eerder onder het hoofdje visserij dan onder dat van de jacht.

Wie
Vanouds was otterjacht in Drenthe veeleer een zaak van broodjagers – vooral als die gespecialiseerd waren in bunzingen – dan van hoge heren. Ongeveer de helft van alle ingeleverde otteroren kwam van ‘toevalsvangers’, mensen die incidenteel een otter vingen.  De andere helft werd ingeleverd door min of meer professionele premiejagers. Maar ook die kwamen zelden uit op een hoger aantal dan drie of vier otters per jaar.  Wat dat betreft was die Lucas Krijthe in 1760 en 1762 uitzonderlijk.

Hoe
Eerst zocht een otterjager naar sporen: ‘latrines’ met uitwerpselen, en poot- en staartafdrukken in de modder. Daar werd dan een speciaal getrainde hond, zoals een Friese wetterhoun (ook wel Friese krulhaar of otterhond genoemd) op ingezet. De bedoeling was om de otter met spiezen en/of drietanden in netten op de wal of bij een wak te drijven. Ook werd er gewerkt  met strikken en klemmen op ottersingels (paadjes).

Waar
Otters, aldus Luning, kwamen in vrijwel elk Drents water voor.  De eerste jaren na de invoering van het premiestelsel werden de hoogste aantallen echter in Peize en omgeving gevangen. Daarnaast onderscheidde de eveneens waterrijke omgeving van Meppel zich. Peize, of wat breder genomen het merengebied van Noord Drenthe (Zuidlaarder-, Paterswoldse- en Leekstermeer) sloot ook aan bij Friesland, waar de aantallen otters sowieso wat hoger lagen dan in Drenthe, terwijl Meppel natuurlijk vlakbij de meren van Noordwest-Overijssel ligt.

Aantallen en conclusie
Dankzij de uitbetaalde premies, weten we in elk geval hoeveel otters er in Drenthe werden gevangen in de periode 1704-1790.  Welnu, de eerste jaren na de invoering van het premiestelsel waren ook de succesvolste voor de ottervangers. De piek van toen – 38 oude en 18 jonge otters in een jaar – is nadien niet meer geëvenaard. Daarna lijkt er door alle pieken en dalen heen trendmatig een lichte achteruitgang over de gehele periode. Het gemiddelde aantal gevangen otters, zo’n 10 à 20 per jaar was echter vrij laag. Deze aantallen voerden Luning tot de conclusie, dat er niet heel veel otters in Drenthe leefden. In de achttiende eeuw bestond er een kleine populatie die zich met ups en downs redelijk wist te handhaven. Het afvangen van dieren bracht destijds de soort niet in gevaar. De jacht erop had geen funeste invloed, zoals andere auteurs het willen doen voorkomen.

Epiloog
Rond 1800 is de officiële Drentse premie op otters afgeschaft. Otters bleven nog wel bejaagd, maar dan louter om hun vel. Jagers moesten een vergunning hebben van de gewestelijke overheid èn grondeigenaars. Zo kregen twee arbeiders uit Paterswolde in 1854 vergunning om in enkele Noord-Drentse gemeenten met hun honden op otters te jagen. Ze waren hierin vooral ’s winters actief. Collega’s van hen kwamen van de Schelfhorst (1) en van Peize (3). Zo kende de Kop van Drenthe toch vrij veel concurrentie op dit gebied.

Vanaf medio negentiende eeuw kwamen er berichten over de achteruitgang van de otterstand, vooral over de riviertjes, maar wat minder over de meren in de lagere randgebieden. Drenthe kreeg een ander aanzien, ook qua water. Het veen verdween met zijn meerstallen, vennen en poelen. De beekjes werden gekanaliseerd. Bovendien raakte hun water ook nog vaak sterk vervuild. Een aangetroffen otter werd nieuws voor de krant.

Begin twintigste eeuw kon je in Drenthe nog otters vinden in de omgeving van Meppel, en aan de noordrand bij het Zuidlaardermeer, het Paterswoldsemeer, en het Leekstermeer, met de watertjes die erop uitkwamen, zoals de Matsloot. Daar ook bestond nog verbinding met de grotere Friese populatie.

Ondanks de gesignaleerde achteruitgang keerde de Groningse Heidemij destijds nog jachtpremies uit: een daalder per gedode otter. Ook in deze tijd kwamen de bekendste Noord-Drentse ottervangers uit Peize – twee Bathoorns – en Eelde. De laatste – een Adolf Arends – ving in 1919 zijn honderdste otter. In Roderwolde had je dan nog een Lubbers en Diertens, die foxterriërs bij de jacht gebruikten, terwijl leden van de familie Riemers in Sandebuur ook wel eens een otter schoten.

In totaal zijn er tussen 1906 en 1938 in het Noord-Drentse grensgebied nog 105 otters gedood, gemiddeld dus 3 per jaar. In 1938, het laatste jaar dat de Heidemij nog premies uitbetaalde, ging het om 7 otters.

De strenge winters erna deden de populatie al bijna de das om. In 1942 kwam er een verbod op de otterjacht, en vanaf 1947 is het dier zelfs wettelijke beschermd. Toch bleek de Drentse populatie te klein om te overleven. In 1986 werden de laatste inheemse otters gespot bij het Zuidlaardermeer en de Piccardthofplas bij het Groninger Stadspark. Verdwijnende biotopen, belabberde waterkwaliteit en toenemend verkeer droegen allemaal bij aan de teloorgang.

Sinds 1985 is er met vallen en opstaan gewerkt aan de herintroductie, eerst met Midden-Europese exemplaren. Een gezonde otterpopulatie ging gelden als signaal voor herstel van het watermilieu. Tegelijkertijd onderging de otter een complete imago make-over: van visrovend ongedierte tot knuffelbeest met menselijke trekjes. Inmiddels zwemmen er weer ettelijke otters in Noord-Drenthe rond, vooral in de oude kerngebieden zoals de Onlanden tussen Peize, Roderwolde, Sandebuur en Matsloot, waar ze ook elk jaar jongen krijgen. Uiteindelijk is het weer goed gekomen, maar met allemachtig veel moeite.

Bronnen
Archivalia:
Drents Archief, Toegang 1, Oude Staten Archieven (OSA):

  • inv.nr. 1775, rekeningen en bijlagen van de aangegeven jaren;
  • inv.nr. 6 deel 8: resoluties R&E 11 maart 1704 art. 37;
  • inv.nr. 6 deel 9, folio 122 en 99: resoluties R&E 20 maart 1714 en 17 maart 1716;
  • inv.nr. 14 deel 19: resolutie D&G 14 maart 1704.

Literatuur:

H.M. Luning, ‘De Otter. Ambassadeur van het zoetwatermilieu’, Nieuwe Drentse Volksalmanak 2010, pag. 49-72.