Relaxkat

Coco bleef op deze zonnige maandagochtend nog graag even relaxen:

Al moet je je als zichzelf respecterende relaxkat natuurlijk wel af en toe even omdraaien:


Een glimp van de Aduarder abdij

Bij de Aduarder Voorwerk, een buurtschap van later vier boerderijen, ontstaan uit een kloosteruithof van de middeleeuwse abdij Aduard, zijn in een pas gegraven kabelsleuf in een wegberm ren noorden van het Van Starkenborghkanaal, recent opnieuw bakstenen tevoorschijn gekomen, die waarschijnlijk afkomstig zijn van een tweetal schuren of grangiae, waarin de lekenbroeders van en voor het klooster graan opsloegen en levende have stalden. De schuren stonden naast en in het verlengde van elkaar.

Naast kloostermoppen van de oudste soort, gebakken in de dertiende eeuw, zijn trapeziumvormige en ronde bakstenen (‘kraalstenen’) gevonden die deel uitmaakten van een raamomlijsting in romanogotische stijl (tevens de stijl van vele Groninger kerken uit deze periode). Beide schuren zijn ongeveer 48 meter lang en waren dus tamelijk fors. Achter de schuren lag een gegraven waterloop. Bij het graven van het Van Starkenborghkanaal, ca 1931-1935 is een groot deel van de fundamenten uit deze periode helaas verdwenen, maar de uitgemeten restanten geven nog wel een voldoende goede indruk van hun formaat..

Eerder werden in de onmiddellijke nabijheid ook al trapeziumvormige bakstenen blootgelegd, die aan elkaar gelegd rondliepen, en zodoende een éénsteenslaag van een forse waterput vormden. Waarschijnlijk stond deze in een van beide schuren om het vee van water te kunnen voorzien. Of dit drinkwater van buiten uit de waterloop kwam, is onbekend.

Met dank aan Klaasjan Staal en Jacob Loer voor de explicatie van de gevonden restanten.


Possemis als familienaam

Dit opsporingsbericht zag je vorige maand overal in Hoogkerk en omgeving hangen: aan bomen, bushaltes en lantaarnpalen, in supermarkten en patatzaken. De zoekactie werd eind maart zonder resultaat gestaakt. Waarschijnlijk is de man ergens tussen Haren en het woonwagenkamp De Kring aan de Peizerweg, waar hij tijdelijk bij zijn broer inwoonde, met zijn e-bike te water geraakt. Dat kan het Noordwillemskanaal of het Hoornsediep, maar ook bij het Paterswoldsemeer of het Omgelegde Eelderdiep zijn geweest.

Waar het mij om gaat is die intrigerende familienaam: Possemis. vermoedelijk betreft het een verbastering van Posthumus of Postmus of iets dergelijks. Tegenwoordig komt de naam Possemis verspreid door heel Nederland voor, met uitzondering van Limburg en Zeeland. De meeste naamdragers wonen nu in de gemeenten Apeldoorn en Groningen. In 1947 was dat nog in Friesland. Friesland is vanouds ook de provincie met de meeste Posthumussen en Postmussen. Vooral in de Woudstreek zitten er veel. Zo kwam ik ook op de afleiding.

Posthumus is weer afgeleid van posthuum – de oudste naamdrager werd waarschijnlijk zo genoemd omdat hij geboren was na de dood van zijn vader.. Later werd dit niet meer zo begrepen, vandaar de verbastering tot Possemis bij de nazaten..


Rombout Verhulst belicht in Nienoord


Prijzen uit een vorig millennium

De eigenaar van de kroeg vertelde dat hij zijn bedrijf in in 1997 of zo betrok. Hij had destijds gezworen dat prijzenbord nooit te veranderen. Zelfs als het geen guldens waren, maar euro’s, zijn zie prijzen nog laag. Hopelijk worden er geen klanten boos omdat ze abusievelijk menen recht te hebben op consumpties tegen de geëtaleerde tarieven.


Dorsen, deel maken en dakdekken – daglonen uit het Havelter momberprotocol

In de voogdijrekeningen, zoals die afgeschreven zijn in het momberprotocol van Havelte-Vledder (Drents Archief, Toegang 102 inv.nrs. 180.1 tot en met 180.7 en 189) staan aan de uitgavenkant ook enige tientallen, zo niet honderden posten wegens daglonen. Meestal betreffen de genoteerde lonen de lonen wegens stukwerk: bijvoorbeeld voor het graven van een sloot of put, of het naaien van hemden, klussen die onderling qua tijdsbeslag onvergelijkbaar zijn. Maar soms gaat het dus ook om onderling vergelijkbare daglonen. Tussen 1729 en 1743 betreft het de volgende werkzaamheden, die gemiddeld de volgende daglonen in stuivers opbrengen:

  • Dorsen 7 st.
  • Timmeren 11  st.
  • Deele maken 11 st.
  • Dakdekken 12 st.

Dorsen, met stokken of met vlegels, was ongeschoold boerenhandwerk. Maar het was niet alleen maar wat beuken, zoals ik eerst dacht. Het ging zo te zien ook om souplesse en ritme. En het moest in groepsverband goed gecoördineerd gebeuren om te voorkomen dat je elkaar voor de kop sloeg. Verder gebeurde dit werk vooral in het gevorderde najaar en ’s winters, zo van eind oktober tot half februari, als al het veldwerk stillag, het vee op stal stond en er vooral bij vorst werkloosheid heerste, wat de lonen natuurlijk drukte.

De andere werkzaamheden kennen hogere daglonen, zijn alledrie ambachtelijk en horen bij het bouwvak.. Er was kennis van gereedschap en hun hantering voor nodig, alsook ervaring met het werken ermee. Vanwege die ‘scholingsaspecten’ brachten ze meer geld in het laadje.

Timmeren spreekt vanzelf, dat deden we als peuter al.

Dagdekken gaf de hoogste verdienste, maar was vanwege de kans op een val ook gevaarlijk en daarom misschien niet zo aantrekkelijk.

‘Deel maken’ zal bij de meeste mensen van nu onbekend zijn, de deel met zijn grijze lemen vloer is immers totaal in onbruik geraakt, maar ik heb ze in Havelte en Nijeveen nog wel gezien: vaak niet echt glad meer, maar nogal hobbeldebobbelig. De deel lag tussen het voorhuis of woongedeelte en het achterhuis met zijn stallingsruimte in en diende vooral om op te dorsen. Het was zaak om zo’n vloer dan niet te hard of te zacht te maken. Op een te harde lemen vloer werd bij het dorsen het graan namelijk uit de korenaren geplet; op een te zachte bleef een deel van de korrels in de aren achter en sloeg je gemakkelijk  kuilen in de vloer (vandaar die hobbels en bobbels).

De kennis van het deel maken ging van vader op zoon. De verhoudingen van de grondstoffen (kei)leem en zand uit de buurt, en vocht – vaak paardenpis -, hun  verwerking, het aanbrengen en de uithardingstijd staken nogal nauw. Dan nog bleef zo’n lemen vloer kwetsbaar.  Door te veel vocht werden ze bijvoorbeeld te zacht. Je moest er dus ook voorzichtig mee omgaan, om beschadiging te voorkomen en hun levensduur te verlengen.

Bij aanleg werd eerst de ondergrond geëgaliseerd en waterpas gemaakt Daarna kwamen er brokken leem op, die klein werden gestampt of geklopt. Over een gedeelte dat al klaar was, kwamen eerst planken en zo ging dat met enkele, soms wekenlang durende droogpauzes door. Als de vloer eenmaal droog was, bestreek de boer haar oppervlak voor het aanzicht met dierenbloed, dan wel teer of rode verf.


Wij wensen


Aangename kout op Winschoter zomeravonden

“(…) Veel onschuldiger waren de samenkomsten, die we bij mooie avonden in den zomer of een mooi najaar schier overal in Winschoten konden aantreffen. Beginnen we bij den Grintweg, dan stonden daar bij de gele (houten) africhelingen op den muur naar de brug onder een lantaarn, groepjes menschen, die allerlei konden vertellen en snakken, waarbij de oude arbeider Fokko Haan en anderen hun belevenissen vertelden. Er was soms ook bij een Oudindisch militair, ’k geloof dat hij Leeraar heette, die evenals voorheen de familie D. Fröling, die naast Boedeltje (nu Kuiper) inde Boschstraat woonde (aan deze zijde van ’t Groene Kruis dus) mededeelingen deed over den slag van Waterloo (1815), den citadel van Antwerpen, den tiendaagschen veldtocht en zoo meer, zóó onderhoudend, dat velen, die vroeger te bed moesten werden aangeroepen of weggehaald, zóó laat werd het met die causerieën.

Aangenaam was het daar tevens ook op muzikaal gebied, want aan de overzijde dus aan den Trekweg was een trio aan het fluiten, n.l. Jacob en Hartog Simons (‘oom van Levie Simons inde Engelstilstraat; de oom was blind, de vader overleden) en de sigarenmaker De Vries (die nog leeft en thans nog een ijverig werkend lid van „Nieuw Leven”, de tegenwoordige muziekvereeniging hier, is), waarbij soms zang (bas) werd vernomen, dat het geheel tot iets bijzonders maakte van hen, die eenig gevoel voor zang en muziek hadden.

Het groepje praters, dat op de Engelstil en voor ’t café Muntinga stond geschaard, alsmede dat voor het brugwachtershuisje (nu door Van der Laan in exploitatie), toen ter tijd door den zerkhouwer-brugdraaier Jan Abbas bewoond, profiteerde er mede van en luisterde aandachtig naar dat fluit- en zangconcert, dat zeer vele zomeravonden de aandacht van bijzonder veel belangstellenden trok. De fantasie van den brugwachter was daarbij soms boeiend!

Een onderwijzer, die ook eens stond te luisteren, hoorde ik eens zeggen, dat bij eenige scholing door het drietal fluittisten (hierboven genoemd) zeker een toekomst te verwerven zou zijn!

Ook overigens in de plaats, n.l. bij Bosma’s til (waar nu Israëls woont), bij de Piepe, tegenover Wissemann naar de zijde der Luttekekade, enz., hebben velen met mij die vaste groepjes menschen waargenomen, die na verrichtte dagtaak, door aangename kout de avonduren in verpoozing trachtten om te zetten. In de buitengemeenten ziet men thans veelal hetzelfde nog plaats hebben. Er wordt ’n luchtje geschept en daarna „aan den weg” het nieuws van den dag besproken en beoordeeld. Sedert die mooie onbezorgde dagen in ons leven, is er véél veranderd inde wereld. Ook dus in Winschoten!”

Bron van het citaat: Losse grepen XXII, Winschoter Courant, zaterdag 1 oktober 1938, Vijfde blad.


Ommetje Nienoord

Brievenbus bij paardenfokkerij aan de Sandebuursedijk achter Roderwolde:

Landwegje bij de Oosteinderlaan, Leutingewolde:

Zwarte koe, Turfweg Leutingewolde:

Op Nienoord bleek in meerdere panden en buiten een kunstexpositie aan de gang, Everzwijn met biggetjes van plaatstaal, gemaakt door Stoer Staal en Hout uit Oostwold:

Van dezelfde makers deze tango:

Groepje koeien van Judith Nieuwhof:

Middenluik van een arcadisch landschap, door een schilderscollectief, meen ik:

Antoinette Vunderink – vrouwenportretten:

Weer buiten – voor het eerst zie ik de grafsteen van Does uit 1890. Does was de hond van jonkheer Johan Aemilius Abraham Van Panhuys, die Nienoord na de dood van zijn krankzinnige oom liet verbouwen en er in 1885 met zijn gezin en die hond kwam wonen:

Geschubde inktzwammen, net niet meer eetbaar, op een dam met steenslag van de Wobbesheerd tussen Engelbert en Oostwold:

Een paarminuten verder fietsen naar Oostwold lagen in het land enkele daken als op de foto, en er stond een soort van pleehokje naast. Gezien de stroomkabels had een en ander wellicht te maken met zonnepanelen. Wie het weet, mag het zeggen.


Een zekere prooi


Door ’t hooiend Westerkwartier

Bij de Hogema – het fietspad tegen het talud van de A7 omhoog

Aan de andere kant van de Munnekevaart – koeien op meerdere niveaus:

Eikels bij het Elzepad, Boerakker:

Lakenvelders bij datzelfde eikenbosje:

Zwijn houdt middagslaapje, Dijkweg Bakkerom:

Hooiland even verderop bij de Dijkweg:

Kiekendief? cirkelend in het zwerk:

Boer met oude tractor en dito Holland-hooipers voltooide net zijn veld met ouderwetse hooiblokjes:

En vertrekt naar een volgend perceel. Een man met een missie:

Niekerk maakt zich op voor het dorpsfeest – iedere straat heeft een eigen beeldmerk:

Een zilveren lint door het Faner land:

Er staan veertien ooieveaars op deze foto van hooiland aan de noordkant van het Hoendiep bij Oostwolmerdraai:


Een goed glas bier bij de Steentil?

Kwam gistermiddag op een somber ommetje vanuit de richting Aduard langs de Steentil en daar spatte het geel in mijn gezicht. Ik dacht eerst dat het een bierreclame was, maar vond dat wat gek en keerde om; bij nader inzien betref het zo’n bord van het Ploegproject van een paar jaar geleden, dat geliefde plein airlokaties van Ploegers met reproducties van aldaar geconcipieerde kunstwerken verbond. In dit geval ging het om een nakomertje, in november 2021 geschonken door het plaatselijk nut van Den Ham en Fransum, dat toen zo’n anderhalve eeuw bestond:

En nee, het geel is dus geen glas bier. Hoewel er aan de andere kant van de weg vroeger een bekend herberg stond, die ’s winters door schaatsers uit alle vier de windstreken werd bezocht. Het betreft een werk van de naar abstractie neigende, maar kennelijk daarin ietwat schroomvallige Job Hansen uit de collectie van het RCE, nu ondergebracht bij het Groninger Museum.

Hoewel ik de andere lokaties veelal redelijk herkenbaar in beeld kwamen, is dat in dit geval bepaald niet zo. Op foto’s, zoals in de Beeldbank Groningen, wordt de Steentil zelden vanuit deze richting genomen – frontaal vanuit west of oost is duidelijk favoriet bij de beeldmakers – en een richtingbord met het woord noord valt er ook niet op te bekennen. Toch vraagt het onderschrift bij het werk van Hansen hier de niets vermoedende passant: “Is het de herinnering aan deze plek die Job Hansen in 1958 in het schilderij Noord verbeeldt?”

Ja hoor eens, hoe moet de passant dat nou weten? – zo kon je hier elk schilderij wel lukraak neerzetten. Het nakomertje genoot duidelijk de zorg die zijn oudere broers en zusters wel kregen. Mogelijk ontbrak het aan tijd en geld voor een perfecte afwerking van het project en was men ook blij er eindelijk vanaf te zijn.

Voor een meer herkenbaar en aansprekend beeld had men beter een werk van Johan Dijkstra kunnen nemen, maar wellicht kwam die er eerder bij het project, vergeleken bij Job Hansen, al veel beter vanaf?


De wedmansboom aan ’t Oude Schild

“Wedde mans boom aan ’t Oude Schild

Moeder maakt ons vaak wijs dat daar alle kleintjes weg komen uit die holle boom die daar stond in de rietboorden van ’t Schildmeer. ’t Is me daar ook een eenzaamheid daar bij ’t Schild met zijn rietboorden en wildernis, dat wij altijd trilden van angst voor “weddeman” en “korenwouden” en “apekollen”.”

Notitie uit juli 1941 in het memoriaal van de boer Klaas Nienhuis (1895-1982) uit Siddeburen, met een herinnering aan de manier waarop zijn moeder hem wijs- en bangmaakte over een holle boom op de oever van het Schildmeer. Hier zouden volgens haar de kindertjes vandaan komen. Blijkbaar stond de boom er rond 1900 nog, maar was hij in 1941 allang verdwenen. Hij moet zijn curieuze naam hebben gedankt aan de wedman, een gerechtsdeurwaarder en politionele hulp van het bevoegd gezag, wiens functie begin negentiende eeuw al was afgeschaft. Mogelijk was het perceel grond of de rietboord waarop hij stond, ooit het eigendom van de regionale wedman geweest. Wat “”korenwouden” zijn, al sla je me dood, maar in de “apekollen” herkennen we de apekool die elders voor de nakomelingschap zorgde.


Loonstrijd zonder frictie

De kortstondige loononderhandeling tussen een boer en diens grootknecht Harm, Midwolda ca. 1860 – dus lang voordat het socialisme doorbrak – zoals bijna zeventig jaar later verteld door de boer zijn zoon:

Elk jaar zei Harm: „Ik mos aigenliek n beetje meer verdainen”, waarop vader antwoordde: „Woarom Harm, doe bist over dartig joar, meerder worst doe nait meer!’ t Is ook zoo, zei Harm dan: „den mouten wie d’r moar weer op reken”.

Bron: G. de Jager, ‘Oldambtster Landbouwer en zijn bedrijf vóór 60 jaar en thans’, Maandblad Groningen, 1 april 1927, pag. 20-23.


Herfstavondlicht

Hoogkerk:

Oosterpoort:

Peizerweg:

Hegepad: