Aan het Damsterdiep in Stad, “alwaar Loppersum uythangt”

In Vervolg op: Uithangbord Lopster Veerhuis vermist.

Afgaande op een gevelsteentje met het jaartal 1634 boven de onderste verdieping, werd het monumentale pand Damsterdiep 36 met zijn zadeldak en puntgevel in dat jaar gebouwd. Wat de functie was, stond echter niet meteen vast. Pas vanaf 1654 heette het de Loppersum, in samenhang  met een uithangbord dat het wapen van Loppersum toonde,  dwz een sleutel met een daarmee gekruist zwaard (of sabel) op een rode ondergrond, zoals de Loppersumer proosdij het in de Middeleeuwen voerde, en zoals het later is overgenomen door het kerspel en de gemeente Loppersum tot 1991, toen de oude gemeente Loppersum met enkele andere opging in een groter verband.

De sleutel stond voor Petrus en het zwaard voor Paulus. Getuige enige tientallen akten bleef de naam van het pand in de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw voortdurend gelijk en daarmee waarschijnlijk ook het  uithangbord, dat toen tevens voortdurend ‘t adres aan het Damsterdiep markeerde. Zo worden de bewoners op lijsten van uithangborden die het stadsbestuur in 1765 en 1792 liet aanleggen, genoteerd als Jan Egberts Schuiling,  “herbergier an Damsterdiep, in Loppersum” en “de weduwe Jan Egberts Schuiling an ‘t Damsterdiep, tot uithangbort Loppersum”. Overigens waren dit geen voorzaten van Groningens huidige burgemeester, zoals de genealoog Nel Elema heeft aangetoond. Ook in advertenties voor bijvoorbeeld allerlei vastgoedveilingen die in de Loppersum plaatsvonden, geeft de Groninger Courant het adres zo aan: 1764 – bij de herbergier Jan Schuiling aan het Damsterdiep te Groningen “alwaar Loppersum uythangt”; 1776 – ten huize van J.E. Schuiling aan ’t Damsterdiep , alwaar Loppersum uithangt” etc.

Naast onderdak voor dergelijke vastgoedveilingen bood herberg Het Wapen van Loppersum, waarschijnlijk in een achterliggende schuur, in 1782 ook stobben baggerturf aan, die afkomstig waren uit het grensgebied van de Noord-Drentse marken Zuidlaren en Schipborg, en die qua kwaliteit “niet zwavelagtig is” (dus geen rode smeer op meubels achterliet) , en “wel koolen houd”, maw die de warmte van steenkolen evenaarde. (Puike turf, mensen, puike turf!)

De familie Schuiling bleef in herberg de Loppersum gasten ontvangen tot mei 1830. Toen liet Klaas Schuiling, hun laatste representant, in de eigen herberg de algehele inboedel veilen door een boelhuis, de firma Bos & Comp.  Dat het hier niet zomaar om een doorsnee aggenebbish kroegje ging, toont de summier weergegeven inventaris: kabinet, chiffonnière, uittrek-, lade- en andere -tafels, eene menigte stoelen, spiegels, schilderijen, porseleinen, waaronder een groot Japansch [kast]Stel, glas- en aardewerk, koper en tin,  bierkannen en -maten, tapkast, Vriesche klok, eene groote partij beddegoederen, dekens, beddelinnens en verder toebehooren, en veel meer andere goederen, alles vóór den Verkoop te bezien.”

Opmerkelijk en veelzeggend is, dat de nieuwe eigenaren dan beginnen te variëren met de naam van de herberg aan het Damsterdiep. Ze noemen het in 1835 een “logement waar het Loppersummer Veerhuis en Nieuw Delfzijl uithangt”.  Het was dus niet meer slechts een herberg, primair bestemd voor mensen uit de omgeving van Loppersum (die dan wel veelal per trekschuit zullen zijn aangekomen), maar ook een veerhuis voor passagiers en stukgoederen, afkomstig van en bestemd voor beurtschepen in en vanuit de richting Delfzijl, waarmee het bereik toch wat groter is geworden. In 1891 verkopen de erven H. Rollema dit veerhuis met recht van vergunning, stallen, en bleekveld voor ruim  12.000 gulden. Geen kattepis!

Begin twintigste eeuw wordt de aloude herberg meestal wat moderner aangeduid  als café met de achternaam van de eigenaar. In het interieur staat dan een eersteklas biljart van de firma De Schepper, die destijds nog dichtbij gevestigd was aan het Schuitendiep. In 1907 heeft de weduwe M. Kooi een mooie bijverdienste aan de verkoop van kaarten voor Circus Carré. – Dames en Heren, Komt dat zien. Komt dat zien!

Samenhangend met de komst van de Veemarkt, lijken de achterliggende veestallingen, maar ook de bergplaatsen voor fietsen steeds belangrijker. Er is een stalknecht aanwezig. Die bedient dan de aanwezige bascule voor het wegen van levende have. Soms is de uitbater van de Loppersum een schaap kwijt, of biedt hij een “makke en beslist gewillige schimmelmoerkopkidde” te koop aan, dan wel een “solide bodewagen op veren””.

Met alle handel is een telefoon uiteraard volstrekt onontbeerlijk. Die doet in 1913 zijn intree. Meneer Klaas Tiktak en zonen, die in 1870 op het achterliggende terrein een koffiebranderij en handel in koloniale waren zijn begonnen, hebben er missschien soms ook wel gebruik van gemaakt. Tiktak zal later het cafébedrijf opkopen, en er kantoren gaan inrichten. Geïnspireerd door berijmde Groninger streektaalstukjes zoals „Houw dat Jan an zien Saar komen is”, geeft hij zelfs nog weer een nieuwe naam aan de oude herberg Loppersum. Dankzij hem krijgt het wapen van Loppersum op het uithangbord namelijk gezelschap van de betiteling ‘het Lopster Veerhoes’. (Eerder liet men het liever bij Nederlands.) Tiktaks koffiebranders verhuizen al in 1975 naar een bedrijfsterrein aan de Rouaanstraat, terwijl zijn kantoormedewerkers daar tien jaar later heen verhuizen. De laatste die nog iets van de oude functie van het vastgoed in eer hield, was wellicht Tiktaks directeur Palm – hij was namelijk tevens actief in het vervoerwezen bij het Beurtvaartadres, een pakketdienst voor stukgoed. Na Tiktak komt de Gemeentelijke Kredietbank (GKB) dan in het Lopster Veerhuis. Maar daar denken de Stadjers bij voorkeur niet aan terug – Kredietbank associëren ze immers meteen met een beruchte financiële affaire, waarmee hun stad voor bijna 60 miljoen het schip in is gegaan..



Mijn gedachten hierbij zijn:

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.