Waarom de Spijkerboor meer opbracht dan het Vlonust
Geplaatst op: 27 maart 2015 Hoort bij: Drenthe vrogger Een reactie plaatsenRond 1700 hadden de vooraanstaande Noord-Drentse families Nijsingh en Ellents het recht om verlaats- of sluisgelden te laten innen bij de ten oosten van Annen gelegen Hunzeverlaten van de Spijkerboor en het Vlonust, dat ze zelf in een bewaard gebleven fragment van hun administratie het Vlonèst noemden. Gewoonlijk droegen de verlaatsmeesters – Hein Hermens en diens zoon Hermen Koiter wegens het Vlonust en Jan Albers Plaisier vanwege de Spijkerboor – de sommen twee keer per jaar af: eenmaal in mei of juni en de tweede keer in de winter. Die wintersommen waren veel hoger, waaraan je kunt zien dat de turfvaart zich vooral in de tweede helft van het jaar voordeed – van maart tot de langste dag werd de turf immers gestoken en te drogen gelegd, terwijl na de langste dag telkens het vervoer van de turf over de Hunze of Oostermoesche Vaart naar Groningen op gang kwam.
Van de genoteerde opbrengsten waren de salarissen van de verlaatsmeesters al afgetrokken. Tenminste, wat betreft het Vlonust staat dat incidenteel genoteerd. Voor de Spijkerboor is dat niet het geval, maar je mag aannemen dat de praktijk daar niet anders was. De uitbetaalde salarissen van de verlaatsmeester daar staan namelijk evenmin bij de uitgaven. Andere kostenposten, vooral aan onderhoud, werden wèl apart verantwoord. Deze konden van het ene op het andere jaar nogal uiteenlopen, maar gemiddeld ging het om een 80 à 90 gulden. De netto opbrengsten vielen daarmee nog een stuk lager uit dan in onderstaand grafiekje:
Gemiddeld droegen de verlaatsmeesters samen zo’n 300 à 350 gulden per jaar af aan de aandeelhouders Ellents-Nijsingh. Wat opvalt is dat het leeuwendeel, ruim 200 gulden of minstens tweederde, steeds van de Spijkerboor kwam. Van veel geringer belang was het Vlonust, dat meestal nog geen 100 gulden per jaar opbracht.
Aangezien je mag aannemen dat de doorvaarttarieven en de salarissen van de verlaatsmeesters niet sterk van elkaar afweken, moet er een andere oorzaak zijn geweest voor het verschil in opbrengsten tussen het Vlonust en het slechts twee kilometer stroomafwaarts gelegen Spijkerboor. Wat was die oorzaak?
Daarvoor kunnen we kijken naar de omgeving van beide verlaten. Bij het Vlonust bleef de familie Koiter de verlaatsmeesters leveren. Zo werd er bij een schouw in 1790 (pag. 108) ten onrechte geklaagd dat L. Kuiter er het water ophield, terwijl er in 1830 nog steeds een Lucas Koiter als “vallaatsmeester” fungeerde. Dankzij diens naam en het later ter plaatse nog steeds voorkomen van de veldnaam Vlonust, kunnen we ons via de Drentse versie van HisGis een beeld vormen van de situatie ter plaatse rond 1830:
Vanaf Annen liep er een openbare weg – tegenwoordig De Bulten geheten – naar het Vlonust, welke weg doodliep op het verlaat. Achter het Vlonust ging er niet zo’n weg in de richting van (Nieuw) Annerveen. In het kadaster staat Lucas Koiter als landbouwer te boek en hij had daar inderdaad vrij veel land (zie het merkteken x). Er kan natuurlijk een particuliere landweg hebben gelegen, maar hoe aantrekkelijk zo’n wagenspoor was, mag je je afvragen. In elk geval was Spijkerboor anno 1830 veel beter voorzien van openbare wegen, het gehucht gold zelfs als een soort van knooppunt:
Anno 1830 lag er verhoudingsgewijs ook nog veel meer heide in het achterland van het Vlonust, terwijl je in het Annerveen ten oosten van Spijkerboor relatief veel meer percelen landbouwgrond zag. De vervening en de ontginning van de afgeveende grond voor agrarische doeleinden was hier dus verder voortgeschreden. Er werd bij Spijkerboor, met andere woorden, veel eerder en veel meer turf afgevoerd. En dat zal dan de verklaring zijn voor het feit, dat rond 1700 de opbrengsten van het verlaat aldaar veel hoger waren.
Dankzij de betere infrastructuur bleef de Spijkerboor haar voorsprong ook houden. Niet voor niets bestaat Spijkerboor nog steeds, terwijl er op de plek van het Vlonust nu een natuurgebied ligt.
Recente reacties