“Niet zonder gevaar, bij storm en duister nagten” – de overzet bij het Washuis en het voetpad dat er heenliep

Ruwe situatieschets door Theodorus Beckeringh, ca. 1760. Door het midden loopt het Aduarderdiep. Het Washuis en zijn overzet heb ik rood omcirkeld en de belangrijkste toponiemen rood onderstreept. Collectie Groninger Archieven 2849-11 (uitsnede).

Voor 1843 bestonden de Friesestraatweg en de Nieuwklap nog niet en lag er dus ook nog geen brug over het lange stuk Aduarderdiep tussen de Nieuwbrug (bij Leegkerk) en de Steentil (ten noordoosten van Aduard). Bovendien waren de wagenwegen die over de Nieuwbrug en de Steentil liepen, beide een flink eind om en extra tijdrovend voor mensen die zich geen (huur)rijtuig kon veroorloven. Ook bestond het Van Starkenborghkanaal nog niet – wilde je met een schip, dan was de omweg tussen de Stad en Aduard via Hoendiep (langs Hoogkerk en Vierverlaten), Aduarderdiep en De Lindt nog veel langer en tijdrovender dan de route te voet langs een van beide wagenwegen. Vandaar dat er voor voetgangers met enige haast of uit de omgeving zelf nog een ‘overvaart’ of ‘overzet’ bestond, zeg maar een veerdienst, die nabij het Washuis de voetpaden op beide oevers van het Aduarderdiep met elkaar verbond.

Eind november 1804 diende de ‘overzetter’ of veerman op deze locatie een verzoekschrift in bij de drost van het Westerkwartier, waaruit blijkt dat bepaalde passagiers die hij ook sociaal duidt, nogal eens ontevreden waren èn veeleisend: voor het overzetgeld of veerloon moest er soms buitengewoon veel moeite worden gedaan:

Geeft de ondergetekende als overzetter bij het zogenaamde Waskhuis onder Leegkerk met verschuldigde eerbied te kennen, dat hij menigmaal in de onaangenaam omstandigheden zich bevind, om veel smaadreden te moeten horen, en wel bijzonder van dienstboden die zich laten overzetten en menigmaal weigeren het gewone overzettersgeld te betalen, dat is bij de herfst en nat het (sic) zon[sondergang] vier en bij de zomer twe duiten, waarlijk tog een gering loon na de moeite en kosting, daar rem[on]st[rant] in de noodzakelijkheid is, een bekwaam persoon daarop te moeten houden, die altijd bij der hand moet zijn en daarenboven het onderhoud van het schip, en ook niet zonder gevaar bij storm en duister nagten, en menigmalen gebeurd het dat de overzetter eenige uuren moet opblijven te wagten na lui, en bijzonder na dienstboden die na Aduard en elders gaan en laat uitblijven, hetwelk ook geen kleine last is, om welk en meer andere redenen rem[on]st[rant] zich tot U Ed[ele] wend met submis verzoek om een gerechtelijke acte te verlenen waarop rem[on]st[rant] zich bij de onwilligen konde beroepen, waarin het overzettersgeld word bepaald, als in january, february, november en december benevens het gehele jaar door na zonsondergang van ieder persoon 4 duiten, en de overige tijd van het jaar 2 duiten.

Q.F. / get[ekend] /
Kornelis Jacobs

Kortom: het beledigen van mensen, werkzaam in het openbaar vervoer, was destijds ook al aan de orde. Volgens de eigenaar van het veer – die voor de bediening ervan naar eigen zeggen speciaal een knecht in loondienst had, maar die toch ook zelf nog wel eens gevaren zal hebben – maakten vooral dienstboden zich hier schuldig aan. Dat zal ook een belangrijke categorie passagiers geweest zijn. Sommigen weigerden de 2 of 4 duiten veerloon (resp. bij zomerdag en daglicht en bij winterdag en duister), maar dergelijke bedragjes waren voor zulke klanten waarschijnlijk ook redelijk veel geld. In elk geval vroeg Kornelis Jacobs van de drost een soort verklaring, waarin deze namens de overheid genoemde veertarieven voor rechtmatig zou erkennen. Opmerkelijk is nog dat Cornelis deze tarieven “gering” achtte, terwijl hij toch niet om hun verhoging vroeg. Dat zat er blijkbaar niet in. Helaas is niet bekend of de drost Cornelis’ verzoek ook inwilligde, want de klacht werd naderhand behandeld in een commissie of hoorzitting, waarvan het verslag, naar het zich laat aanzien, niet bewaard bleef.

Dit laatste geldt ook voor een verzoek van eind 1803, waarbij tien boeren uit de omgeving aandacht vroegen voor de povere onderhoudstoestand van het voetpad dat vanaf het oosten naar de overzet bij het Washuis liep. Ze brachten ter kennis van de drost:

Hoe dat sedert lange en thans tegenswoordig het voetpad, vonders en ommetreden van het zogenaamde Zomerpad, behorende onder Leegkerk en Dorquert, lopende van het Oude Waschhuis tot de Slaperstil en soo vervolgens tot aan de Reidijk, in een slegte toestand is, en bijna geheel onbruikbaar is gevonden, de vonders slegt en geheel sonder rikken, de ommetreden sommigen geheel vervallen, een pad dat meer als vijftig jaeren tot een publicq voetpad is gebruikt, en thans nog door de passagiers van onderscheiden caspelen hetselve, en veelen twee maal ’s weekelijks gebruiken moeten, en het welke bijna niet als met gevaar van ongeluk te houden, veroorzaakt door boven gemelde verwaarloozing…

Om die redenen vroegen deze boeren de drost in diens rol van opperschouwer van het Westerkwartier dit voetpad en zijn bijbehoren te inspecteren en een en ander

in een goede order te laten brengen en te doen herstellen tot geryf van passagiers en ingezetenen welke dat voetpad onvermijdelijk moeten gebruiken.

Aardig is, dat het rekest de ouderdom van het pad noemt – de boeren stellen immers dat het al ruim een halve eeuw publiek pad was. Waarschijnlijk ging hun herinnering niet verder terug en was het als zodanig nog veel ouder – de overzet bij het Washuis bestond in elk geval al in de jaren 1720. Dat veel mensen uit de verschillende dorpsgebieden het voetpad twee maal per week gebruikten, zal ermee samenhangen dat deze het op dinsdagen en vrijdagen als route naar en vanaf de markt in de Stad gebruikten. Maar het volgen van deze route was zo langzamerhand een hachelijke onderneming geworden, getuige de staat van de vonders (plankbruggetjes) en ommetreden (platformpjes naast damhekken waardoor je daar gemakkelijk langs kon glippen). De vonders hadden zelfs helemaal geen “rikken” (leuningen) meer, terwijl sommige ommetreden totaal vervallen waren.

Volgens het rekest liep het pad van het (Oude) Washuis naar de Slaperstil en daarna tot aan de Reitdiepsdijk (en de Hoogeweg). Met dat laatste stuk zal de tegenwoordige Zijlvesterweg tussen Slaperstil en Dorkwerd bedoeld zijn. Het eerste stuk liep over een wal langs een tochtsloot die overtollig water van Hoog- en Leegkerk loosde op het Aduarderdiep. In het onderstaande kaartje is het tracé van dit pad met beide vervolgen weergegeven:

De overzet van het Washuis en de voetpaden die er vanuit het oosten en westen heen liepen. Bron: http://www.hisgis.nl .

Bronnen:

  • RHC Groninger Archieven, Toegang 735 (rechterlijke archieven Westerkwartier) inv.nr. 724: rekesten van 28 november 1804 en 14 december 1803.
  • Over de middeleeuwse oorsprong van het Washuis, waarschijnlijk een uithof van het klooster Aduard: Jan van den Broek, Een Stad apart, pag. 261.

De huisplaats van het Washuis, gezien vanaf de Nieuwklap.

De huisplaats van het Washuis, gezien vanaf de overkant van het Aduarderdiep.


7 reacties on ““Niet zonder gevaar, bij storm en duister nagten” – de overzet bij het Washuis en het voetpad dat er heenliep”

  1. Hans schreef:

    Prachtig stuk!

  2. Prachtig verhaal ja (niet voor degenen die het destijds moesten ondergaan natuurlijk, maar om achteraf over te lezen). “…het welke bijna niet als met gevaar van ongeluk te houden”. Op grond van deze beschrijvingen is goed te visualiseren hoe de mensen destijds al strompelend, glibberend en struikelend het veertje moesten bereiken… Deze mensen zouden de huidige wegen en soms architectonisch hoogstaande bruggen in deze omgeving eens moeten zien. Dat is wel het ene uiterste en het andere…

  3. Harmien Torenbeek schreef:

    Men hield zeker van eindeloooze zinnen…..en dat waschuis, was om de was te doen, of om zelf in’t bad te gaan?

  4. Attie schreef:

    Leuk om te lezen.


Mijn gedachten hierbij zijn:

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.