De Stad, haar wallen, de molens en de wind

Zo van 1620 tot 1875 telde de stad Groningen 17 dwingers in de stadswal. Volgens de kaart van Haubois (ca. 1640) gingen die in 12 gevallen (dus de grote meerderheid) vergezeld van standerd- of roggemolens. Haubois tekende deze allemaal met het gevlucht naar het noordoosten – op zijn kaart waait een wind zoals we die momenteel ook hebben.

Van deze standerdmolens is wel ongeveer bekend, wanneer ze verdwenen zijn. Ik ga ze vanaf het noorden kloksgewijs langs, om wat bijzonderheden te melden, waarbij ik het jaar dat zo’n molen verdween – veelal door plaats te maken voor een bovenkruier – ontleende aan het artikel van Bob Poppen.

Op een podium of molenberg aan de binnenkant van de Boteringedwinger, met de sarrieshut aan de voet. Deze standerdmolen werd als laatste als laatste gesloopt, in 1784:

Precies zo’n situatie tref je aan bij de Ebbingedwinger, waar de standerdmolen al in 1703 weggehaald werd:

Bij of in de drie dwingers tussen de Ebbinge- en de Poeledwinger, aan de oostkant van de Stad, had je volgens Haubois geen molens, waarschijnlijk omdat deze locaties zich bevonden in de windschaduw of lijzijde van de stad. Een van die dwingers, de Jacobijner-, diende als militaire executieplaats. De volgende standerdmolen vinden we pas in de Poeledwinger. Deze verdween voor 1733:

Bij de zuidoostelijk gelegen Steentildwinger stond weer geen molen. Maar bij de Drenkelaarsdwinger heb je weer de molenberg aan de binnenkant van de dwinger met de sarrieshut aan de voet van de molen, die in dit geval voor 1694 het veld ruimde:.

Van de standerdmolen bij de Oosterdwinger is onbekend wanneer deze plaats maakte voor een ander molentype:

Ik denk echter dat we daarvoor kunnen afgaan op die van de Heredwinger, welke verdween in 1672, bij het beleg door Bommen Berend. In deze dwinger zie je ook een waterdobbe, en waslijnen van een bleker:

De Oude Rondeelsdwinger aan de zuidwestkant van de stad, waar de meestal heersende zuidwestenwind de grootste kracht had, was een van de twee dwingers met meerdere standerdmolens. De ene stond zoals gewoonlijk aan de binnenkant en de andere in het midden van de dwinger. Dat laatste was een unicum. De ene molen verdween al voor 1643, de andere pas in 1759:

Overzien we nog even de standerdmolens aan de zuidkant van de stad, dan blijkt dat die hier vergelijkenderwijs het vroegst verdwenen zijn. Dat zal samenhangen met het beleg van 1672, maar ook met de ophoging van juist deze wallen in de jaren 1690 – hier lagen ze op de niet onder water te zetten hondsrug. Juist op deze wallen was het beleg ook geconcentreerd geweest.

Eveneens in het zuidwesten: de Marwixdwinger – de standerdmolen hier verdween in 1731

Terwijl die in de verder lege A-dwinger voor 1771 plaats maakte:

Twee standerdmolens staan er weer aan de binnenkant van de westelijke Kranedwinger, met opnieuw een waterdobbe in de dwinger zelf. Waarschijnlijk moest deze ook bluswater leveren, als een molen droogliep en in brand vloog. Deze molens werden vrij laat gesloopt, namelijk voor 1778, en voor 1781. Let ook eens op het grote schip (een fluit?) dat niet door de waterpoort kan en daarom buiten de stad in het Reitdiep ligt, naast de Kranepoortenbrug::

Bij de Reitdiepsdwingers zien we een standerdmolen die voor 1743 verdween. Deze stond onmiddellijk bij de Westindische werf, als je goed kijkt zie je er ook wat scheepstimmerlui bezig met hun bijltjes:

En weer helemaal terug in het noorden, tot slot, de standerdmolen in de Jatsdwinger, vlakbij een afgeschermd arsenaal in de dwinger zelf. Omstreeks 1700 verdween deze molen.

Enkele conclusies na deze rondgang:

  • Bij de oostelijke wallen zaten de minste standerdmolens. Verder had je er in totaal 14 in 12 van de 17 dwingers staan.
  • Bij de zuidelijke wallen verdween dit molentype het eerst, al in de zeventiende eeuw, dankzij het beleg en de versterking van deze wallen nadien.
  • Op de plekken waar de wind uit de overheersende richtingen, namelijk zuidwest en west, de omwalde stad binnenkwam, verdubbelde het aantal molens in sommige gevallen.

8 reacties on “De Stad, haar wallen, de molens en de wind”

  1. Wat mooi dat deze molens destijds zo in detail op kaarten zijn getekend, zodat het type eraan te zien is, en dat de kaart zelfs zodanig gedetailleerd is dat waslijnen en scheepstimmerlui met hun bijltjes te zien zijn. ‘Dwingers’ staat neem ik aan voor wat men elders een dwangmolen noemt? https://nl.wikipedia.org/wiki/Banmolen. Dat boeren uit de buurt gedwongen waren bij molen X hun graan te laten malen? Maar de meeste dorpen hadden er al een. Waarom moest de stad er dan ook nog 17 hebben? Welke boeren moesten daar dan hun graan laten malen? De stad zelf zal niet veel boeren hebben gehad, omdat de gemeente voor de grote annexaties van 1968 niet heel veel meer omvatte dan wat we nu het centrum noemen. Voor de handvol boeren aan de Hoornsedijk had men geen 17 korenmolens nodig.

  2. Bob Poppen schreef:

    Mooi dat je de kaarten erbij hebt gemaakt, dat geeft een extra duidelijk beeld van deze molens.
    Aan de oostkant van de stad stonden vooral weinig molens, omdat de wind het meest uit het westen komt en de oostelijke molens daarbij hinder zullen hebben gehad van de stadsbebouwing.
    In de dorpen zie je ook dat de molens vrijwel altijd aan de westkant werden gebouwd.
    De 17 molens waren niet allemaal tegelijk in het werk. Er waren altijd wel een aantal in reparatie. Er is een tijd geweest dat er te weinig molenmakers waren, zodat enige molens extra lang stil stonden. De molenaars hebben toen een verzoek ingediend met de vraag of molenmakers van elders, ook al waren die geen lid van het stadsgilde, toch hun molens mochten repareren. Dat verzoek is toegestaan.

  3. Bob Poppen schreef:

    De molens op de dwingers kregen in latere tijden last van de begroeiing in de buurt van de molens. Over het snoeien van bomen op de Groninger stadswallen vond ik de volgende informatie in het archief van de secretarie van het gemeentebestuur van Groningen.

    Donderdag den 11 February 1841 pag. 47-50 (1399-181)
    No. 2.
    Kanttekening: Bepalingen volgens welke, op verzoek van de Molenaars de Boomen op de stadswallen staande gedeeltelijk zullen worden getopt en gesnoeid. Fortificatien

    Burgemeester en Wethouderen der Stad Groningen,
    Herzien een request van eenige eigenaren en gebruikers van windmolens, staande in de nabijheid van de zoogenaamde spinhuiswal, de Ebbingepoort en het kleine poortje, daar bij onder aanhaling van de Koninklijke beschikking ten gevolge waarvan de voorgenomene kapping der boomen staande op de wallen geen plaats zal hebben, verzoekende dat de bedoelde boomen gedurende winter mogen worden getopt en gesnoeid, op dat derselve niet meer hinderlijk mogen zijn aan de werking der molens van de requestranten.

    Gehoord het rapport in voldoening aan de marginale dispositie van den 9 November ll. no. 2397.
    Gelet op de missive van Z. E. den Directeur Generaal van oorlog d.d. 11 January 1840 No. 218, en op het dezerzijds daarop, bij missive van den 23 dier maand No. 63 gegeven antwoord.
    In aanmerking nemende, dat volgens het rapport, bij eene met den Heer Kapitein Ingenieur eerst aanwezende Ingenieur te dezer stede gedane opneming van de bedoelde boomen, is bevonden, dat de aan de werking der molens hinderlijke boomen zich bevinden ten noorden van de Kranepoort, ten noorden en oosten van de Ebbingepoort, en op het Bastion van de kleine poort, terwijl er elders op den wal ook enkele boomen staan, die aan de nabij staande molens hinder toebrengen,
    hebbende men bij die gelegenheid mede opgemerkt, dat er veel dood hout wordt gevonden in de op andere gedeelten van de wal staande boomen, alsmede dat er eenige jonge boomen op twee stammen groeijen, waarvan nog wel sommigen op een kap te brengen zijn.

    Hebben, na gehoudene deliberatie goedgevonden:
    1e. de boomen staande op de stadswal, om en in de nabijheid van de koornmolens, en wegens derzelver hoogte de werking dier molens hinderlijk zijnde te doen toppen, van twee tot vier ellen naar gelang dier hoogte en voorts de zijtakken, welke het doorwaaijen van den wind te veel verhinderen alsmede – het doode hout te doen kappen, alles echter zoo en in diervoege dat men door het toppen en kappen geene vrees behoeve te hebben voor inwatering der boomen of voor het bederven derzelve op eenige andere wijze, terwijl tevens en wel uitdrukkelijk wordt bepaald, dat met de meeste zorg zal worden voorgekomen de bedoelde besnoeijing zoo sterk te doen, dat alle boomen voor de wandeling op de wallen zoude zijn verlooren gegaan, vermits het de vaste meening dezer vergadering is, dat schaduw en lommer op deze wandeling zoo veel immer mogelijk worde behouden.
    2e. vervolgens alle boomen op de geheele uitgestrektheid van de wallen staande, van het dood hout, hetwelk zich daar in mogt bevinden te doen zuiveren, en de te hoog opgaande of teveel nederhangende takken, daar waar zulks noodig mogt zijn, te doen snoeijen, altoos onder in achtneming van het behoud van lommer voor de publieke wandeling, en van de vereischte zorg voor het niet inwateren en bederven der boomen.
    3e. de jonge boomen, welke op twee stammen zijn gegroeid, door het wegnemen van een derzelve, op een stam te doen brengen, voor zooverre die boomen daartoe nog vatbaar zullen worden geoordeeld.
    4e. de grond op eene uitgestrektheid van 1 el 2 palmen diameter rondom alle jonge boomen, staande op de stadswallen, te doen losmaken en van het gras zuiveren.
    5e. te bepalen, dat al het voormelde werk zal worden uitgevoerd onder de bevelen en het toezigt van den wethouder van Giffen, en voorts, dat hiervan bij missive met bijvoeging van afschrift dezer aan den eersten Kapitein eerstaanwezend Ingenieur alhier kennis zal worden gegeven met vriendelijk verzoek om, aangezien het Rijk er belang bij heeft dat de boomen niet worden benadeeld, ook van zijne zijde, zoo Z.WelG. tegen de bepalingen geene bedenkingen heeft, wel te willen toezien en bevorderen, dat bij de uitvoering der voorschrevene werkzaamheden, niet worde gehandeld tegen de boven uitgedrukte meening dezer vergadering.

    Afschrift dezer zal aan den Wethouder van Giffen worden uitgereikt.

    Donderdag den 28 January 1847 pag. 25-26 (1399-187)

    Kanttekening: Antwoord aan den Kapitein Eerstaanwezend Ingenieur over het verzoek van de Korenmolenaars om de boomen op den wal in te korten.

    No. 6.
    Burgemeesteren en Wethouderen der Stad Groningen
    Gezien eene missive van den Heer Eerst aanwezend Ingenieur in deze stad gedagteekend den 1 December ll. nr. 51, rakende het verzoek door de gezamenlijke Korenmolenaars alhier by het Ministerie van Oorlog ingediend om het plantsoen en boomgewas op de Vestingwerken in den omtrek hunner molens tot dien bekwamen stand te doen kappen, als in hun belang zal worden noodig geoordeeld.
    Gehoord het rapport van den Wethouder van Giffen in voldoening aan de marginale dispositie van den 7 December ll. no. 3496
    Hebben besloten te arresteren de by het rapport overgelegde concept missive tot antwoord aan den Heer Kapitein voornoemd.

    Bron: archief van de secretarie van het gemeentebestuur van Groningen, inventaris 1816-1916, toegangnummer: 1399.


Mijn gedachten hierbij zijn:

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.