Hoe een tjalk uit Leek bij Vlieland aan de grond liep en de schippersvrouw gered werd

Op den 31sten October 1797 raakte het tjalkschip De vyf Gebroeders, gevoerd by schipper Jan Hendriks, woonachtig te Leeg (= Leek HP) by Groningen, door tegenwind, zwaare storm en zeer holle zee, tusschen, Vlieland en Ter Schelling aan den grond, bleef vastzitten, en wierd verbryseld. Aan boord bevonden zich behalven de stuurman, een matroos en twee passagiers, ook des schippers huisvrouw Santje (= Jantje? HP) Claassen en deszelfs zusters dochtertje. Het schip, dat ten drie uuren in den namiddag vast geraakte, was reeds ten vier uuren, door de hooge en zwaare branding en de eene storting op de andere die zy over hetzelve kreegen, tot aan het dek vol water. De schipper, zyne vrouw en het gemelde meisje trachtende te redden, haalde dezelven uit het vooronder, daar zy reeds half onder water zaten, en bragt ze beiden naar boven.

Om half vyf vermiste men het dochtertje, en een half uur later lagen de schipper en zyne vrouw beiden als levenloos op het dek. Zy wierden daar door den stuurman met een stuk zwaar zyl overdekt en vastgemaakt, ten einde door de hooge zee en geweldige stortingen niet over boord geslagen te worden. Het was niet mogelyk den boot uittezetten. De ziedende golven intusschen, het schip meer en meer bedekkende, jaagden het overige volk naar het wand der masten, alwaar zy tot ’s avonds ten tien uuren zaten, wanneer de ebbe ten einde liep, en wind en zee een weinig begonnen te bedaaren.

Zy zetten toen de boot uit, werkten het schynbaar zielloos ligchaam der vrouw er in, verlieten hunnen dooden schipper, schip en goed, en kwamen, niet zonder het grootst gevaar ’s nagts ten eif uuren aan Vlieland. Zy sleepten het nu voor dood gehouden ligchaam der vrouw op strand, en verre genoeg van zee, dat het door de opkomende vloed niet konde weggespoeld worden. Zy spoedden vervolgens naar het dorp, een half uur van daar, om hulp te zoeken en eenen wagen te bekomen. Ten een uuren ’s nagts eindelyk, kwamen zy weder terug, leiden het vermeend lyk op hunnen wagen en voerden het naar het dorp, in de herberg de Morgenwekker.

De chirurgyn Joh. Hend. Kupperts, alreede daar zynde, vond het ligchaam yskoud, doodverwig wit van aangezigt, blaauw van lippen, met beklemden onderkaak, verwyde oogappels, half geslooten oogen, slap hangende leedemaaten, en zonder de geringste tekens van leven. Hetzelve ontkleed en in eenen zekeren afstand van een matig vuur, op eene dubbele wolle deken gelegd hebbende, plaatste hy onder de oxels gewarmde doeken, deed de voetzooien schuijeren met een styven borstel, het ligchaam vryven met brandewyn en zout, den Sp. Sal. Amm. onder den neus houden, den buik zagt drukken en ginds en weder beweegen.

Hier meede omtrent drie uuren lang aangehouden hebbende, deed er zig eenige hoope op tot redding. Eene geringe beweeging der beenen en eene diepe inademing wierden na eenen geruimen tyd gevolgd door meer gunstige tekens. Men deed nu van tyd tot tyd wat Hoffmans droppen en andere geestryke vogten in zeer geringe hoeveelheid tusschen de tanden door in den mond loopen. Vervolgens gaf men haar een braakmiddel, en eindelyk hoorde men des uchtends ten half vyf uuren den drenkeling eenig zagt brommend geluid, en een half uur later eenige verstaanbare woorden voordbrengen.

Het opgewekt leven met den tyd werkzamer wordende, begon zy circa 6 uuren des morgens zeer te schreijen en te roepen “myn man! myn man!” terwyl zy met verwilderde oogen de omstanders aanzag. Haar redder deed haar kort daarna in een gewarmd bed leggen. Eene zagte sluimering beving haar, uit welke zy des morgens om negen uuren by haare volkomen kennisse ontwaakte, haare meede schepelingen kende, en met eene zwakke en droevige stemme naar haaren man vraagde. Van het geen zederd zes uuren des voorigen avonds gebeurd was, wist zy niets.

Van nu aan herstelde zy, dog zeer langsaam, en was niet dan met het einde van november in staat na haar verblyf te Leeg in Groningerland te vertrekken.

De chirurgyn Johan Hendrik Kuppersz, ontving voor deeze redding de goude medaille.

Bron: Historie en gedenkschriften van de Maatschappy tot redding van drenkelingen, XIIIe stukje (Amsterdam 1800) 214-218.


5 reacties on “Hoe een tjalk uit Leek bij Vlieland aan de grond liep en de schippersvrouw gered werd”

  1. Jan Veldman schreef:

    Prachtig verhaal.

  2. Bert Visser schreef:

    Wat weer een mooi verhaal . Ik verbaas mij er steeds weer over dat in die oude tijden de zaken met zoveel gevoel voor detail werden beschreven. Opmerkelijk vind ik dat er in die tijd al sprake was van Hoffmans druppen. Volgens mij waren die er in de jaren ’50 van de vorige eeuw ook nog.

  3. Berend J Hazenberg schreef:

    Graag wil ik het t.z.t. overnemen in de Vliezier, nieuwskrant van Vlieland.
    Graag toestemming, Berend J Hazenberg

  4. reina schreef:

    Ja, die Hoffmans druppels, wat daar nou precies in zat? In Zweedse en Noorse romans worden dorpelingen uitgestuurd om het meest noodzakelijke in de stad te koen en van ieder huisgezin krijgen ze opdracht Hoffmanns druppels mee te nemen. In een van die boeken oppert een boodschappenhaler om maar gelijk een grote fles Hoffmanns druppels aan te schaffen en thuis te verdelen. Zou het om oudtijdse drugs gaan of om het placebo effect? Santje was destijds een gangbare voornaam, nu zie je nog vaak Sanne van Havelte (meisjesboekenschrijfter)in ieder geval in Drenthe kwam ik bij stamboomonderzoek regelmatig het patroniem Sans tegen, ik dacht eerst ook dat dat Jans moest zijn, maar het was echt met een S bedoeld.


Mijn gedachten hierbij zijn:

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.