Het veer te Garnwerd, ooit van Hammingh
Geplaatst op: 24 december 2012 Hoort bij: Geschiedenis 3 reactiesEvert Joost Lewe, Heer van Aduard en onderhorige dorpen, &c. verklare door desen dat ik aan Eghbert Clasen en Grietie Hindriks sijn huisvrow tot Garnwert heb geaccordeert en geoctrojeert tot het regt van de oversetterie tot Garnwert, gelijk ik haer octrojere bij desen op naervolgende conditiën:
- Dat sij sullen wesen vlitige, nughtere en sobere oversetters, d[i]e mensen haren dienst van noden hebbende, gedienstigh, jverigh en beleeft sullen bejegenen en bedienen;
- Dat sij niet meer en ook niet minder sullen mogen nemen als hier op door het Gerighte is gestelt so als hier onder koomt te volgen en uitgedrukt staet.
- Dat sij ook in cas van quaede bejegeningh daervan het gerighte sullen moeten adverteren [= inlichten, HP], binnen so korten tijdt als de merite [=ernst] van de sake sal vereissen.
- Dat sij van jeder mens out ofte jonk, allene ofte met anderen, ofte met enigh vee overvarende, sullen nemen een halve stuver, voor jder peert ofte koebeest andehalve stuver of twe blanken, voor jder out schaep een halve stuver, voor jder lam een oortien; ’s morgens voor sonnen opgangh, ’s avont na sonnen ondergangh en als er ijs in het water is dubbelt.
- Sullen hiervan geëximeert [= uitgezonderd HP] en bevriet wesen het Huis van Aduard met alle die daertoe enige relatie hebben, het Geright van Aduard met hare dienaren, voor hare personen de predikant, schoolmeester en schatbeurder voor hare personen, de elf huisgesinnen van Klein Garnwert met hare domestiquen en arbeiders, so lange als die actueel in haren dienste sijn en niet langer, voor arme personen en met dese expresse conditie dat sij bij dage, dat is naer sonnen opgangh en voor sonnen ondergangh sullen moeten overvaren of anderzints daer voor betalen neffens andere so hijr voren staet uitgedrukt.
Aldus gedaen tot Aduard den 13. Meert 1728,
Lewe
Zo luidde het octrooi (alleenrecht) voor de overzetterij of het veer van Garnwerd, verstrekt door de heer Lewe van Aduard in 1728, waarbij ik de voorwaarden maar even achter bolletjes heb gezet. Blijkbaar sprak het niet vanzelf dat overzetters of veerlieden vlijtig, nuchter en klantvriendelijk waren, daarom werd dit een vereiste in het eerste artikel. Als de overzetters zelf slecht behandeld werden, dan moesten ze het gerecht daarvan op de hoogte stellen, des te sneller naarmate de zaak ernstiger was. De tarieven schreef de heer van Aduard voor in het vierde artikel – bij duister en ijsgang betaalden de klanten het dubbele. Tot slot definieerde hij in het vijfde artikel enkele groepen die (overdag) niet hoefden te betalen. Vooral die laatste voorwaarde zou in de nadagen van het veer problemen geven, waarover straks meer.
Het Garnwerder veer dateerde van een eeuw eerder. De provincie, die hier grootgrondbezitter was, sneed toen de drie Hunze- of Reitdiepmeanders ten oosten van Garnwerd af met een kaarsrecht kanaal tussen Wetsingerzijl en Schilligeham. Op deze manier raakte een kleiner gedeelte van Garnwerd ten oosten van dit nieuwe diep, oftewel Klein Garnwerd, afgesneden van het grootste gedeelte van het kerspel inclusief het kerkdorp op de wierde. Dit was vooral nadelig voor de Klein Garnwerders. Als zij land aan de westkant van het nieuwe diep hadden, of koren naar de molen wilden brengen, of naar de kerk wilden, moesten ze over dat diep. Dat gold ook voor de dominee, de deurwaarder en de schatbeurder, als die iemand in Klein Garnwerd wilden bezoeken. Daarom verzochten de Klein Garnwerders in 1630 de provincie om de instelling van een “overvaart” of veer. En de Staten van Stad & Lande zagen het billijke van dat verzoek in. Anno 1631 stelden ze een provinciale veerman aan, die in ruil voor het gratis overzetten van de Klein Garnwerders de beschikking kreeg over een stuk dijk, groot 7 gras (bijna 3 ha.), ten zuiden van de Garnwerder molen.
Zowel het veer als het bijbehorende land raakten beklemd onder het huis van de veerman, die beide dus in onveranderlijke erfpacht kreeg. Dit hield wel in dat bij een overdracht van deze erfpacht een of meerdere ‘geschenken’ betaald moesten worden. Bij een verkoop van de beklemming betaalden de verkoper en de koper elk 40 gulden, en bij een vererving van ouder op kind gold kreeg de provincie eenmalig hetzelfde bedrag. Bij hertrouwen van een weduwnaar of weduwe was het bedrag voor het inboeken van zijn of haar nieuwe partner 25 gulden. Als er geen erfgenamen in rechte lijn waren, verviel de beklemming van veer en land op de eigenaar, en moesten erven van de beklemde meier uit de collaterale of zijlinie 250 gulden betalen. Naast deze incidentele sommen kreeg de provincie jaarlijks hoogstwaarschijnlijk een derde deel van de opbrengst uit de overzetterij.
Dit althans waren de voorwaarden die in de 18e eeuw golden, toen het veerrecht en het bijbehorende land hoorden bij de rechtstoel Aduard, die in handen was van de Lewes. Waarschijnlijk had de provincie het veerrecht en ’t land in de tweede helft van de 17e eeuw overgedragen aan de rechtstoel. Onbekend is wanneer dit precies gebeurde, maar hoe dan ook, bij dergelijke overdrachten bleven de pachtvoorwaarden gewoonlijk onveranderd, want ook toen al brak koop geen huur.
Wel behield de provincie zich aanvankelijk het recht voor, dat een nieuwe veerman alleen met haar goedkeuring mocht worden aangesteld. Dat gebeurde in 1700 nog, maar dat was, naar het zich laat aanzien, dan ook de laatste keer, want uit 1728, bijvooreeld, is een dergelijke approbatie niet bekend.
In 1812 registreerde de keizerlijke overheid het Garnwerder veer nog eens, waarmee ze dit veer tevens als wettig erkende. Drie jaar later, toen alle vastgoed en heerlijke rechten van de familie Lewe van Aduard onder de hamer kwamen, kocht degene die het veer bediende het eigendom van het veerrecht met de grond uit deze boedel. Zo raakte zij niet alleen verlost van de betaling van de geschenken en de jaarlijkse afdracht van eenderde deel van de opbrengst, maar werd ze ook volledig eigenaar van het octrooirecht en het bijbehorende land.
Tot 1888 bestond het veer uit een bootje. Mensen, schapen, geiten en kleinere dieren werden met dit bootje overgezet, maar paarden en koeien konden er niet in. Die werden met een touw achter het bootje gebonden en zwommen zo het diep over. Dat jaar kocht de gemeente Ezinge van de provincie Groningen het veerpont van de Wierumerschouw, dat door een brug overbodig was geworden. Ze gaf het vaartuig in bruikleen aan kastelein Hammingh, dan de veerman van Garnwerd. De gemeente zorgde er ook voor, dat op beide oevers adequate aanlegplaatsen voor het veerpont kwamen.
Nog tot in de Eerste Wereldoorlog zette Hammingh, conform de eeuwenoude voorwaarden, de bewoners van Klein Garnwerd gratis over. Toen werd het hem te gortig en ging hij veergeld van ze vragen. Een van de boeren van Klein Garnwerd begon daarom in 1917 een proces tegen Hammingh, waarbij hij kosteloze overzetting eiste, naast een schadevergoeding wegens de betalingen tot dan toe. Volgens de boer zou het gaan om een privaatrechtelijk voorrecht, dat vanaf 1631 had bestaan. Hammingh ontkende een dergelijk privilege. Volgens hem was het veer een publiekrechtelijke instelling uit 1631, en was hij te beschouwen als slechts de veerknecht van de provincie. De Rechtbank was het met Hammingh eens en omdat er dus geen burgerlijke rechtsband tussen eiser en gedaagde bestond, verklaarde zij de boer niet ontvankelijk in zijn eis. Tegen dit vonnis tekende de boer geen hoger beroep aan, zodat Hammingh veergeld van de Klein Garnwerders kon blijven vragen. Het was overigens een pyrrhus-overwinning, want de de bewoners van Klein Garnwerd maakten voortaan geen gebruik meer van Hamminghs veer. Ze kochten een eigen boot waarmee ze zichzelf gingen overzetten.
De voor hem zo goede afloop in het geding van 1917 zou zich nog verder tegen Hammingh keren. In 1931 wilde de provincie een brug over het Reitdiep bij Garnwerd aanleggen, waardoor het veer van Hammingh in één klap waardeloos zou worden. Hammingh verzette zich eerst tegen de komst van deze brug en eiste vervolgens 25.000 gulden schadevergoeding krachtens zijn veerrecht, dat hij, anders dan in 1917, nu wel als een publiekrechtelijke zaak wenste te beschouwen. De provincie bood slechts 8000 gulden en omdat de onderhandelingen op niets uitliepen, begon ze een proces tegen Hammingh. Daarbij beriep de provincie zich op het vonnis uit 1917 dat stelde dat Hammingh geen eigenaar van het veer was, maar slechts bedienaar. Hammingh koos eieren voor zijn geld en bood een schikking aan. Uiteindelijk kreeg hij slechts 4500 gulden, terwijl zijn netto verdiensten van het veer ongeveer 1000 gulden per jaar waren geweest. Als kastelein begroette hij trouwens wèl de brug bij zijn café in Garnwerd. Die brug zal de gederfde inkomsten uit zijn veer ook ruim hebben vergoed.
De beide rechtszaken over het Garnwerder veer vormden naderhand voer voor een voortdurend rechtshistorisch debat over het publiek-, dan wel privaatrechtelijke karakter van dit veer.
Momenteel is er een provinciaal plan om een eindje verder, tussen Aduarderzijl en Schaphalsterzijl, een nieuw veerpontje voor fietsers aan te leggen.
Bronnen:
- RHC Groninger Archieven toegang 547, archief familie Lewe inv.nr. 414: staatboek Evert Joost Lewe van Aduard fol. 61 en 62.
- A.S. de Blécourt, ‘Het veer te Garnwerd’, Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis V (1924) 57-75.
- A.S. de Blécourt, ‘De opheffing van het veer te Garnwerd’, Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis XIII (1935) 405-436.
- Frits Brandsma, ‘Een sigaar uit eigen doos. Café Hammingh en het veerrecht’ in: Paul Brood en René Flach red., Historische Groninger rechtszaken (Bedum z.j.) 42-48.
Je hebt weer een mooi stuk geschiedenis uit de doeken gedaan, Harry, bedankt daarvoor. Interessant is ook de kaart die in de gang, 1e verdieping, van het GrA-gebouw hangt “Kaart van de landen van het karspel Garnwerd”, van Anton Coucheron, 1630, waarop “Het nie canael” is getekend. Ik heb daar ooit enige foto’s van gemaakt. Bestaat er overigens een scan van die kaart?
Overigens was het graven van dat kanaal reden om de molen van Garnwerd in 1629 te verplaatsen. In het artikel van E. J. Werkman: “De molen te Garnwerd”, blz. 140 e.v., dat in de
‘Groningsche Volksalmanak’ voor het jaar 1943 werd afgedrukt, is de geschiedenis van deze molen beschreven.
Bob, dank!
Die kaart is me nooit opgevallen. Zal eens kijken.
Die kaart (erg populair tijdens rondleidingen) hing jaren in depot, maar is kort geleden ontlijst en gescand omwille van een Amerikaanse publicatie over Coucheron. De publicatie verschijnt binnenkort, de scan is waarschijnlijk wel te verkrijgen via je collega M.