Sellingen in licht en schaduw

Als de verlichte Zuidhorner dominee Johannes Ernestus Winter (1751-1841) in de preek ter gelegenheid van zijn vijftigjarig ambtsjubileum terugkijkt op zijn leven, verwijlt hij ook even bij Sellingen,  zijn eerste gemeente, waar hij van 1775 tot 1778 stond:

“nooit konde mij in die levensomstandigheden en staat van gezondheid een beter lot der bedieninge zijn te beurt gevallen, dan mij in het af- en hooggelegen Zellingen, in het landschap Westerwolde, gebeuren mogt. Lieve Zellingen! alwaar de lucht zoo schoon, zoo zuiver is, alwaar de inwoners zoo rustig zijn van ligchaam, als zuiver van hart en eenvoudig van zeden. Zellingen! dat de pogingen van eenen drieëntwintigjarigen jongeling niet slechts (…) met een dankbaar genoegen beaamde, maar zelfs met een gretig welgevallen opnam en al de zwakheden des jongelings liefderijk inschikte. Zellingen! alwaar ouden en jongen, en bij den winter éénmaal ’s weeks eene geheele Kerk volks mijne onderwijzingen zochten.”

Winter vertelt dan dat het niet het hogere tractement was dat hem naar zijn tweede en laatste gemeente lokte. Hij had

“eene behoefte  die al de gezondheid der landstreek en al de goedheid van derzelver bewoners (…) niet konden bevredigen – de behoefte aan uitgebreidere verkeering onder meer beschaafde menschen, de onweerstaanbare trek naar verstandig onderwijs ter mijne verdere volmaking.”

Die behoefte kon Zuidhorn vervullen, zo dicht bij de stad Groningen met zijn academie.



Mijn gedachten hierbij zijn:

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.