De Lethe in de Tweede Kamer

De Lethe kwam zelfs eens in de Tweede Kamer ter sprake. In 1853 was dat, na een rekest van 111 Oost-Groninger neringdoenden die naar eigen zeggen fors nadeel van de smokkelarij ondervonden. Zij voldeden immers wèl de accijnzen, die niet betaald werden over de gesmokkelde waren, zodat hun handel duurder uitviel en ze maar moeilijk tegen de illegale concurrentie opkonden. In de belangrijkste landelijke krant, de Haarlemsche, stond te lezen dat…

“…in de gemeente Bellingwolde, en wel in het gehucht Lete, onmiddelijk aan de Hanoversche grenzen, van eene bevolking van 240 à 250 hoofden, slechts vier huisgezinnen tot den landbouwersstand behooren, en al de andere inwoners, zoo mannen, als vrouwen en kinderen, zich bezig houden met het insluiken van aan accijns onderworpen goederen zonder ooit eenig ander bedrijf uit te oefenen, terwijl in hunne woningen altijd een voorraad van deze goederen gevonden wordt, juist berekend naar hetgeen volgens de wet van 1822 bij bijzondere personen ongedekt aanwezig mag zijn. Van dezen voorraad, welke gestadig door aanvoeren van buiten op de hoogte wordt gehouden, worden gedurig meer binnenslands gelegene gemeenten voorzien, zoodat men dagelijks geheele troepen dezer lieden ontmoet, die zich deels buitenwaarts begeven om de goederen af te halen en zich deels binnenwaarts in alle rigtingen verspreiden, zoodat aan de oostelijke zijde van Groningen naauwlijks eene gemeente bestaat, in welke men niet elken dag troepen van dusgenaamde dragers kan waarnemen.”

Bron: Opregte Haarlemsche Courant 16 februari 1853.



Mijn gedachten hierbij zijn:

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.