Over hondepaden (2)

Op zoek naar honde(n)paden in woordenboeken, dienen zich voor Groningerland twee definities aan. De eerste komt uit Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19de eeuw (1887):

“Een binnenpad bijlangs of door het koren, waarvan men niet dan ter sluips gebruik durft maken. Een pad dat geen recht van bestaan heeft.”

Anno 1912 kwam deze omschrijving terecht in het WNT als:

“Naam voor een (ongeoorloofd) binnenpad bijlangs het koren.”

Hoewel het WNT met de haakjes gas terugneemt, benadrukken beide omschrijvingen het illegale of op zijn minst dubieuze karakter van een hondepad. Het bestaat, maar het mag eigenlijk niet bestaan. In Zuiderveen, anno 1802, was er echter geen sprake van illegaliteit. De gedupeerde Zuiderveensters meenden een gebruiksrecht te hebben op het af te snijden Hondepad, en dat recht werd zowel door de grondeigenaars als de regionale magistraat gerespecteerd.

De andere definitie, die van Ter Laan in zijn Nieuw Groninger Woordenboek (1952), is wèl op het Zuiderveenster geval van toepassing. Dat woordenboek omschrijft hondepad veel korter en globaler, maar ook beduidend minder karakteristiek als:

“Pad door ’t veld.”

Daarbij verwijst het nog naar hondeloane als “laan met onaanzienlijke huizen”. Dit zijpad van Ter Laan laat ik verder buiten beschouwing, al wil ik nog wel wijzen op twee officiële straatnamen, een eerste ten zuidoosten van Schildwolde en de tweede ten zuidoosten van Zuidbroek op grondgebied van Muntendam. In tegenstelling tot Hondelaan is Hondepad tegenwoordig nergens in Groningerland een officiële straatnaam, maar een pad is dan ook geen laan.

Welke van de twee definities – die van Molema of die van Ter Laan – deed nu het meeste opgeld? Dat valt te onderzoeken aan de hand van gedigitaliseerde kranten (Delpher) en andere publicaties (Google Books), die nog hondepaden opleveren te Meeden, Bellingwolde en Vriescheloo. Opvallend genoeg allemaal in Oost-Groningen, maar daar was het areaal (half)natuur of ‘veld’ dan ook veel groter dan in de Ommelanden ten westen van het Damsterdiep.

Meeden

Het pad in Meeden wordt slechts een enkele keer genoemd, namelijk in de bekendmaking uit 1849 van een vastgoedveiling, waarbij onder de hamer kwam

“een eind bovenbouwte tot aan het Hondepad”.

Dit Hondepad lag net als de gelijktijdig te veilen percelen ten zuiden van de Hereweg, dat is de hoofdweg door Meeden. Wellicht lag het Hondepad parallel daaraan en betrof het een nu verdwenen bovenstreekje. In elk geval impliceert het verschijnen van de naam Hondepad in een dergelijke bekendmaking dat die naam hier geen al te negatieve bijklank had waardoor men kopers zou kunnen afschrikken. Het Meedener Hondepad was dus meer conform de omschrijving bij Ter Laan, dan die bij Molema.

Bellingwolde

Anders was het gesteld met het hondepad bij Bellingwolde. Al eerder citeerde ik hier een rechtbankverslag uit 1895, dat over de omgeving van Bellingwolde opmerkt:

“De smokkelaars verdienden (?) een aardigen stuiver en kenden de hondepaadjes over heide en veld zoo goed, dat ze moeielijk te snappen waren.”

Dat rechtbankverslag gaat over een recent verleden, maar de Staatscourant rept in 1815 al over contrabande, aangetroffen

“op het zogenaamd Hondenpad onder Bellingwolde.”

Om wat preciezer te zijn gaat het in januari dat jaar om 4,5 kroes jenever, achtergelaten door een meisje dat op de vlucht sloeg, en in augustus om een ongemerkt roggebrood van 12 pond. Via bekendmakingen wilde de overheid graag achterhalen wie de wettige eigenaars waren.

Toch is dat Hondenpad bij Bellingwolde ook een (bijna) officiële gehucht- en straatnaam geweest. A.J. van der Aa maakte er in zijn Aardrijkskundig Woordenboek (1844) zelfs een apart lemma van, waarbij hij dit Hondenpad aanduidt als een

“voorname boerenstreek en voetpad in Westerwolde.”

Volgens hem lag dit pad parallel aan de rijweg Bellingwolde-Vriescheloo, op 5 minuten (= ruim 400 meter) lopen ten oosten daarvan. In totaal had het een lengte van anderhalf uur gaans (ongeveer 7,5 kilometer). Het begon in het noorden bij De Lethe en liep in zuidwestelijke richting over de Bovenstreek ten zuidoosten van Bellingwolde door langs Vriescheloo, om bij de Ossedijk te eindigen. Een topografisch-militaire kaart uit die tijd, die de naam Hondepad ook noemt (zowel bij Bellinwolde als bij Vriescheloo) geeft een indruk van het tracé, hoewel dat er niet helemaal op staat:

Het Hondenpad bij Bellingwolde (lila aangezet).

Het Hondenpad bij Bellingwolde (lila aangezet).

Van der Aa noemt dit Hondenpad eveneens bij zijn lemmata over Bellingwolde en Wittenburg (een hofstede of boerderij). Een wegwijzer voor Groningerland van enkele decennia later vermeldt het als de naam van een buurt bij Bellingwolde. Van het tracé lijkt nu weinig meer over, wat deels zal komen door de aanleg, omstreeks 1910, van het Boelo Tijdenskanaal, maar ook door herinrichting van het gebied. Zo bood de ruilverkavelingscommissie Blijham-Bellingwolde in 1963 voor afbraak te koop aan een huis met twee woningen onder één kap, op de adressen Hondepad 1 en 2, welk vastgoed het eigendom was geweest van een H. Renken Gzn. Of het hier een officiële straatnaam betrof, zou ik niet durven zeggen, maar het Hondenpad te Bellingwolde dook in 1972 nog op in een wervingsadvertentie van dagblad De Tijd.

De conclusie voor dit hondepad moet luiden, dat het zowel de negatieve als de neutrale naam had. Daarmee voldeed het aan de beide definities, gegeven door Molema en Ter Laan.

Vriescheloo

Een eind zuidelijker, bij het westzuidwestelijken uiteind van Vriescheloo, pal op de grens van de gemeenten Bellingwolde en Wedde, lag het volgende hondepad, dat in het najaar van 1873 aanleiding gaf tot een rechtszaak bij het Kantongerecht in Winschoten.

In de avond van 9 mei dat jaar betrapten hier twee Weddenaren, H.H. Kemies en K. Bos, een wandelaar wiens naam in de berichtgeving helaas niet genoemd wordt. De man liep op een perceel dat Kemies en Bos hadden verpacht aan hun dorpsgenoot, de landbouwer W. Leta, die de grond geschikt had gemaakt als bouwland, waarop hij haver inzaaide. Noch van de eigenaars, noch van hun pachter had de voetganger toestemming zich op Leta’s grond te begeven. Daarom diende de boer een klacht in bij het Kantongerecht, welke klacht gepaard ging met een eis tot schadevergoeding.

Bij de kantonrechter bekende de gedaagde grif de overtreding, waarop volgens het Wetboek van Strafrecht (art. 471) nog een geldboete van 1 tot 5 frank stond, bij wanbetaling te vervangen door een celstraf van één tot drie dagen. De gedaagde bestreed echter dat het wetsartikel van toepassing was. Volgens hem was het namelijk zo

“dat niet alleen hij, maar ook ieder ander sedert onheugelijke tijden herwaarts bedoeld land in de rigting van het noorden naar het zuiden en omgekeerd plagten te begaan, zonder dat zulks immer of ooit bevorens door of vanwege de eigenaren of gebruikers was verboden of te keer gegaan.”

Om dit te staven nam de beklaagde twee getuigen mee: de weduwe B. Holstein-Smook en H. Beishuizen, beiden uit Vriescheloo. De wed. Holstein gaf aan dat zij en wijlen haar man vroeger het behuisde plaatsje, nu door W. Leta gepacht, hadden bewoond en gebruikt. Dat plaatsje bevond zich nog net op Vrieschelooster grondgebied, maar het haverland in kwestie lag er onmiddellijk ten zuiden van op grondgebied van Wedde. Ertussenin lag een sloot, die tevens de gemeentegrens vormde. Beaamde zij eenvoudig de bewering van gedaagde, Beishuizen gaf aan dat hij en andere kinderen uit het zuidwestelijk deel van Vriescheloo ruim een halve eeuw eerder over het land in kwestie naar hun school in Wedde liepen.

Voor de kantonrechter vormde het meningsverschil aanleiding om ter plaatse poolshoogte te nemen. Dat deed hij in aanwezigheid van de officier van justitie en de beide partijen en hun vertegenwoordigers. Door dit uitstapje kwam hij tot de conclusie dat er geen sprake kon zijn van ontslag van rechtsvervolging. Dat buren eerder niet klaagden “om elkander onderling door eene meer gemakkelijke gemeenschap te gerieven”, sprak zijns inziens de overtreder niet vrij en evenmin deed dat het feit dat de schade altijd zo beperkt bleef dat er nooit vervolging werd ingesteld. Mensen uit de buurt mochten het onlangs in bouwland veranderde stuk veldgrond dan wel langdurig zonder tegenspraak hebben gebruikt als openbaar voetpad, maar dat was alleen maar omdat de eigenaar zulks gedoogde. Daarmee was er nog niet werkelijk sprake van een recht van overpad, temeer niet daar het vermeende buurtpad ontbrak op de gemeentelijke leggers.

Wel hield de kantonrechter in zijn strafmaat rekening met het aangevoerde. Hij legde dan ook de minimumsanctie op, te weten een boete van 50 cent. Betaalde de verdachte deze niet binnen twee maanden, dan ging hij voor één enkele dag de gevangenis in.

Ook wat betreft de civiele eis tot schadevergoeding hield de kantonrechter er rekening mee dat vroegere eigenaars en pachters van het land gedoogden dat het werd gebruikt

“als overgang of (gelijk het in de taal der landlieden in deze streken veelal wordt genoemd), als hondenpad“.

Het door Leta geëiste bedrag, dat niet als overdreven werd bestreden, hield de kantonrechter daarom beperkt tot 1 gulden terwijl de veroordeelde ook de proceskosten moest voldoen.

De veroordeelde accepteerde de uitspraak niet en vroeg cassatie aan bij de Hoge Raad. Eind dat jaar besloot dat rechtscollege echter, het bij de uitspraak van de kantonrechter te laten blijven. ‘Eenmaal een hondepad altijd een hondepad’ ging dus niet op.

Nog even weer de beide definities van Molema en Ter Laan ernaast leggend, moet gezegd worden dat die van Ter Laan hier meer van toepassing was. De term hondepad werd in deze zaak neutraal gebruikt.

Tot besluit alle genoemde hondepaden namelijk die van Zuiderveen, Meeden, Bellingwolde en Vriescheloo recapitulerend, blijkt dat de term slechts in één geval, namelijk dat van Bellingwolde, ook een negatieve klank had. De neutrale woordenboekdefinitie van Ter Laan is daarom, ondanks zijn beknoptheid, beter dan die van Molema, al zou ikzelf de smokkelconnotatie niet buiten beschouwing hebben gelaten.


5 reacties on “Over hondepaden (2)”

  1. Tjark Reininga schreef:

    er lijkt een zekere verwantschap met wat we tegenwoordig wel ‘olifantenpaadjes’ noemen. en inderdaad met heimelijkheid, grensoverschrijdend. leuk om te lezen

  2. Attie Tuin schreef:

    Mooi verhaal.

  3. Harmien schreef:

    Wie : honden, olifanten, mensen, vossen, konijnen, katten enz. zou er echt over denken om ergens de kortste weg te nemen.
    Prachtig mooi geillustreerd in het boek ‘Olifantenpaadjes’.


Mijn gedachten hierbij zijn:

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.