De fresco’s van Woldendorp

Gister bij de presentatie van Geschiedenis Woldendorper kerken, het boek van Albert Haan, uiteraard ook even naar boven gekeken, want op de gewelven van de hervormde kerk van Woldendorp zitten schilderingen uit de 13e, 14e eeuw. Deze kwamen tevoorschijn toen het kapotgeschoten en uitgebrande godshuis na de oorlog gerestaureerd werd.

Christus als heerser, met de symbolen voor de vier evangelisten om hem heen:

Koningsfiguur:

Maria met kind:

Krijger met kletsie, behorend tot een voorstelling van de strijd tussen Goed en Kwaad:

(Eenzelfde voorstelling, maar dan wat beter uit de verf komend, heb je ook in de kerk van Westerwijtwerd.)


“Waar eens de landman zijn sikkel zal slaan in zwaar beladen granen” – Een uitstapje naar de Dollard (1846)

Kaartje van de Dollard, gemaakt door stadsopzichter Roelofs in 1858, dus nog voordat de nieuwe dijk van de Reiderwolderpolder er lag. In grijsgroen zijn de wat oudere Dollardpolders langs de zuid- en oostrand weergegeven en in blauwgroen de buitendijkse kwelders waarop de voorgenomen polder zou komen. Collectie Groninger Archieven 1536-2238.

Van de Reiderwolderpolder bij de Dollard is bekend, dat die in twee afdelingen werd aangelegd: 1) een particulier gedeelte, zo’n beetje tussen oostkant Woldendorp en de iconische Beersterzijl; en 2) een veel kleiner stadsgedeelte, vanaf die zijl tot de Stadspolder. Het westelijke, particuliere gedeelte werd in 1863 ingedijkt en de oostelijke stadsportie kwam in 1874 gereed. Toch  was er in augustus 1845 al sprake van indijking van de kwelders op dit stuk Dollard, zoals we leren uit een anoniem artikel dat een jaar later in de Provinciale Groninger Courant verscheen en waaruit blijkt dat het hele inpolderingsproces vanwege tegenslag en rechtszaken zo’n dertig jaar heeft geduurd.

Dat artikel in de Provinciale Groninger, naderhand overgenomen door kranten elders, bevat een schilderachtige beschrijving van de Reiderwolderpolder in zijn prilste stadium, augustus 1846. Op dat moment lag er op het dijktracé nog slechts een rijsbedding. Dat lijkt misschien wat weinig, maar de berichtgever in de krant – mogelijk een bestuurder, ambtenaar, landmeter of ingenieur – was opgetogen over de drukte, die hij er in tegenstelling tot een jaar eerder aantrof:

“Wélk een onderscheid tusschen het voorgaand jaar en het tegenwoordige! Dààr heerschte toen eene doodelijke stilte, waar men heden leven en bedrijvigheid ziet; nabij het werk staat voor de heeren ondernemers eene sierlijke woning op den dijk; aan den voet van denzelven twee schoone woningen (alle tot tijdelijk verblijf) voor de heeren aannemers van het werk, en eene rij rieten keeten voor het werkvolk, terwijl er buitendijks ruim een 20tal schepen zijn.”

Omdat er nog slechts rijswerk lag op de plek waar de nieuwe dijk moest komen, gaat het bij de hier besproken dijk om de dijk van de Finsterwolderpolder uit 1819, die ter hoogte van Finsterwolderhamrik met een bijna haakse bocht aantakte op de Egyptische dijk. Afgaande op topografische kaarten begon de bewoning hier bij de oude oude Beerster en Bellingwolderzijlen. Stroomafwaarts van de eerste zou buitengaats eerst een oude afwateringsgeul, de Beerster Moe of Mude, rechtgetrokken en verdiept worden tot de plek in de verte waar later de nieuwe dijk zou kwam te liggen. Langs dit nieuwe kanaal kwam een weg, en langs die weg verrees een lint woningen dat later, waarschijnlijk naar een polderwerkersherberg, De Hongerige Wolf zou gaan heten. Het is niet moeilijk om in de rij rieten keten een voorganger van dit gehucht te zien, al ligt de locatie van die keten nog niet vast.

Om terug te keren tot de waarnemer uit 1846 – hij bekeek al het verrichte werk zowel bij eb als vloed, met grote waardering:

“Ik heb het werk een tijd bij hoog en bij laag water waargenomen en alles in zijn volle bedrijvigheid gezien; het geheel leverde een schoon gezigt! Hier voeren schepen met aarde , ginds met zoden , rijs of steen, elk naar zijne bestemming, kruisende door het zilte nat, waar, na verloop van korte jaren, zoo als te wenschen is, eens de landman zijne sikkel zal slaan in zwaar beladen rijpe granen ; — elders waren mannen bezig met het zoodensteken , anderen met het lossen of het laden der schepen, of nog andere groepen bezig de rijsbedding te leggen.”

Volgens de nogal rooskleurige waarnemer waren de polderwerkers vaardig, welgemoed en “regt in hun element”.  Gemiddeld werkten er die zomer zo’n honderd man. Hij verwonderde zich over het werk dat ze al hadden gedaan…

“…hetwelk dan ook van den ijver, de kunde en bekwaamheid der aannemers getuigt, die met hunne manschappen in eene bijna onafgebroken werkzaamheid zijn (…), niettegenstaande zij door het schoone weder en lage watergetij boven verwachting begunstigd worden. Heil hun allen, die tot zulke nuttige einden hunne, middelen, krachten en vermogen aanwenden!”

De man contrasteerde vervolgens het gewelddadige landjepik door imperialistische grootmachten  als Frankrijk en Engeland met de “edeler zucht tot landveroveren” in Nederland, die slechts kapitalen vereiste en ‘geene tooneelen van moord en bloedplenging”. Naar zijn oordeel zou de nieuwe indijking bij de Dollard “voor de ondernemers goede en voordeelige uitkomsten opleveren”. Hij wenste dat er nog veel meer van de Dollard zou worden ingedijkt, en dat men daartoe alvast voorbereidingen zou treffen door het leggen van rijsbeddingen, die het opslibben van de vette Dollardklei zeer bevorderden. Zo lag er al een rijsdam over een kleine zandplaat bij het Munnikeveen, waardoor het maaiveld er zienderogen was opgehoogd.  Er was in dit eerste stadium zelfs al een naam voor de nieuwe polder:

“Naar eene kaart van het voormalige Reiderland, nu Dollard, heeft er in het thans in te dijken gedeelte een dorp gestaan, dat den naam droeg van Reiderwolde, welke naam den in te dijken polder weder is gegeven, voerende eene bij het werk aanwezige zoogenaamde zoedelkeet bereids dien naam op een uithangbord.”

Mogelijk was die keet, waar de polderwerkers hun eerste levensbehoeften, tabak en drank konden kopen, de rechtstreekse voorganger van de herberg, die wat later De Hongerige Wolf ging heten en die al voor 1877 zijn naam aan het gehucht heeft uitgeleend.

Bron: Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant, 28 augustus 1846., die het weer uit de Provinciale Groninger Courant had.


Ploeteren in de polder

Begin dit jaar verbaasde ik me erover dat de huwelijksakte van uit 1889 van Geert Perton en Antje Tuin, mijn overgrootouders uit Finsterwolde, bleek te zijn getekend door vier boeren, alle vier uit de Reiderwolderpolder en lid van het polderbestuur aldaar, terwijl Geert en Antje landarbeiderskinderen waren en de sociale afstand tussen boeren en arbeiders in het Oldambt vrij groot was. Het leek er ook op dat de boeren speciaal voor het huwelijk naar het gemeentehuis waren gekomen. In dit geval moet de relatie goed zijn geweest en ik schreef dat toe aan Geerts vader Elzo, die voor een van de boeren en mogelijk ook met zijn praam voor het polderbestuur werkte.

Ik wilde na die vondst nog in het archief van het polderbestuur gaan kijken, om te zien of deze veronderstelling juist was. Gister wam ik daar eindelijk aan toe. Uit de stukken bleek, dat het polderbestuur die dag in het gemeentehuis van Finsterwoldde vergaderde, een logische plek omdat burgemeester Schortinghuis van Finsterwolde tevens de administrateur/boekhouder van de Reiderwolderpolder was. Hij was dus tevens de man die tijdens het huwelijk Geerts vader Elzo met een ‘Tou tou tou’ tot enige spoed aanmaande bij diens tekenen van de trouwakte, waarop Elzo hem toevoegde: “Tou tou tou? Ik mout meer tou-tou-tou den die!”

In de zakelijke notulen, brieven en rekeningen van het polderbestuur wordt het huwelijk helaas niet genoemd. Er kwamen louter polderbeslommeringen aan de orde. Dat de boeren als getuigen de huwelijksakte tekenden, zal komen door een samenloop van omstandigheden – de vergadering en het huwelijk – en doordat de burgemeester en/of het bruidspaar de boeren ertoe uitnodigde. Mogelijk toonde de burgemeester enige haast vanwege de vergadering.

De stukken van het polderbestuur leverden in dit opzicht dus een teleurstelling op. Wel komt Elzo Perton enkele malen in de rekeningen voor wegens onderhoudswerk dat hij voor het polderbestuur deed. Zo maakte hij in het najaar van 1880 bijna 9 kilometer Bermsloot schoon van waterplanten en ander ongerief. Deze sloot, inmiddels verbreed tot een afwateringskanaal, lag aan de binnenkant van de hele zeedijk, zoals die in 1862 werd gelegd voor het westelijke, particuliere gedeelte van de Reiderwolderpolder. Elzo verdiende 105 gulden met deze klus, wat destijds in het Oldambt neerkwam op een derde van een gangbaar arbeidersjaarinkomen. Op de jaarrekening van 1881-1882 staat hi bovendien nog eens voor 43 gulden wegens het “schoonen van wateringen”. Overigens zal dit aanbesteed werk zijn geweest – bij de vaste uitgaven komt hij niet voor. Helaas onbreken de bijlagen met de bestekken bij de rekeningen, zodat we niet weten wat hij per (vierkante) meter met dit zware, natte en in de herfst vaak extra onaangename handwerk verdiende.

Ook mijn andere betovergrootvader Harm Tuin komt in de rekeningen voor – hij leverde het polderbestuur nogal eens keislag (kapot geklopte keien) waarmee de polderwegen werden verstevigd. De H. Boog die in 1890 ruim 20 gulden betaald kreeg voor “grint spreiden en bermen afslichten” zal familie van Elzo Pertons vrouw Geeske Boog zijn geweest.

De Reiderwolderpolder tussen Finsterwolde, de Dollard en Woldendorp op de topografische kaart van 1884, met in blauw de Bermsloot:

Bronnen: archief Waterschap Hunze en Aa’s, Aquapark Veendam – archief Reiderwolderpolder, inv. nr. 4 (notulen bestuur 1887-1912), inv.nr. 10 (uitgaande brieven 1862-1913) en 33 + 34 (rekeningen 1872-1892). Met dank aan Wilma Koning.


Grondkraak in Termunterzijl

Zou ik nog bijna vergeten dat de familie van mijn moeder ook deels uit het Oldambt komt en dus eveneens in die Winschoter Courant voor zou kunnen komen. En ja hoor, het is bingo in het nummer van 2 november 1884:

De Jan Vondeling (1833-1921) waarvan hier sprake is, was mijn betovergrootvader. Met een andere arbeider, Meindert Mossel uit Woldendorp, had hij een stuk grond bij het Termunterzijldiep gekraakt om er een woonkeet neer te zetten voor zijn gezin. Blijkbaar was het niet gelukt om gewoon een woning te huren. Het waterschapsbestuur liet deze “daad van willekeur” niet over zijn kant gaan en sprak hem voor de rechter aan. Die bonjourde de familie van het waterschapsperceel af.

Ook hier weer wat losse eindjes: de rechtszaak natuurlijk, en de notulen van het waterschapsbestuur, maar ik denk dat de familie ook wel eens kan voorkomen in archivalia van de armenzorg.


Scheemda – Midwolda – Finsterwolde – Termunten

Arriva verwachtte blijkbaar een stormloop op Oost-Groningen, want bij spoor 3-B stonden maar liefst vier treinstellen klaar.  Op de eerste drie hing echter een teleurstellend bericht: “Niet instappen”. Helemaal bij de voorste aangekomen, hing er niet zo’n bericht maar bleek de trein gewoon ontoegankelijk. Tot de bestuurder eraan kwam, die me terug verwees naar het allerachterste treinstel – de voorste drie gingen leeg op weg:

Herfst tussen Scheemda en Midwolda:

Welkom in Midwolda:

Beuk in de slingertuin van museumboerderij Hermans Dijkstra:

Vredesduiven in gekleurd glad (Jugendstil):

Nog meer Jugendstil – kapstok met pauwen die lijken op de pauwen in de Groninger Brugstraat:

Stoelklokje:

In de weckflessenkelder – plakjes wortel, hele peren, mootjes wortel:

Verzameling bakstenen met pootafdrukken van honden, katten en reeën:

De boerin Eppie Poppes ten Have (1797-1839), pastel achter glas door – hoogstwaarschijnlijk – Theodorus Bohres:

Die voorste, dat is een Fongers:

Door de Reiderwolderpolder naar Woldendorp – oude wadpriel door het verder kaarsrecht opgedeelde polderland – op de paal in de verte zit een torenvalk maar dat ontdekte ik thuis pas:

Heb geruime tijd staan wachten tot dit hert zou opduiken, maar het beest had vandaag geen zin:

Dikke klaai:

Arbeidershuisje in Woldendorp – met twee annexe opstallen te  koop voor 2,5 ton:

Op de veranda van Landman in Termunten zes verrukkelijke tongetjes gegeten. De kater van de buren lustte ook wel een stukje maar kreeg niets en keek me daarom heel gemeen aan:


Scheemda, Termunten, Delfzijl door de polders

De eerste boerderij aan de Polderweg, Oostwolderpolder, tegenwoordig een varkensmesterij:

Hoe ze aan die naam Princehoeve komen en aan die distel als logo – wie het weet mag het zeggen:

Het piepke over de Oude Geut, op de plek waar zich ooit de zijl van Oostwolderpolder bevond:

Boomgaard op sprang:

Nergens voor nodig, dat hij op de loop ging:

Reiderwolderpolder:

Schuur, laan, land:

Van alle bruggen die ik van mijn levensdagen passeerde, behoort de dr. Botjesbrug (uit 1948, links) tot de merkwaardigste. Er zit namelijk geen water onder die brug. Oorspronkelijk wel, een afwateringsdiepje, maar dat is gedempt. De brug bleef staan als eerbetoon aan een huisarts van Termunten:

Eigen erf! Verbonden toegang! Privéterrein! De eigenaar lijkt niet erg gastvrij. Toch verzoekt hij de mensen ook om hun snelheid te matigen op zijn laan. Terwijl hij ze tevens waarschuwt voor een onveilige situatie als ze weggaan. Van hondeneigenaren verwacht hij bovendien dat ze hun honden aan de lijn houden en hun hondenpoep opruimen. En of de mensen vooral ook zijn in- en uitrit niet willen blokkeren:

Doorkijkje met dakenlandschap, Woldendorp

In Woldendorp is vorig jaar wegens essentaksterfte een heel bos rond de kerk weggekapt, waardoor de kerk nu van alle kanten vrij zichtbaar is. Ik moet zeggen dat ik dat qua beeld helemaal niet betreur:

De zijkant met een romaanse en een romanogotische bouwfase:

Scholletjes gegeten bij Landman, Termunten:

De kerk van Oterdum op het monument voor dat verdwenen dorp, bovenop de Eemsdijk:

De sleephopperzuiger Amazone diept het Zeehavenkanaal uit:

Deel van de constellatie, de buis rechts voert het slib naar de andere kant van de dijk:

En daar ligt de experimentele kleirijperij die van de week officieel van start ging:

De bedoeling is dat de ontzilte klei gebruikt wordt voor de dijkverhoging die hier nog moet plaatsvinden.

Op de dijk nog steeds de Oterdumer grafstenen, waarvan deze de oudste zal zijn:

Grafstenen, monument, kleirijperij:

Aan de andere kant een industrieel landschap met de sodafabriek (?):

Het spoor loopt hier dood, ook voor degene die van richting wisselt:

Grappig ding trouwens, zo’n wissel – het lijkt wel wat op een mannetje met een puntmuts en een grote hamer:

Het kerkje van Heveskes met geknakte hooiwagen:

Station Eemshaven staat al op de stationskaart in Delfzijl, waar ze trouwens een Ommelander reis moeten ondernemen om er per trein te komen (via Sauwerd):


Het Oldambt rond

Amsterdamse Schoolpand in Eexta heeft Piet Mondriaankleurtjes gekregen. Staat goed, misschien zijn het de originele:

Het doodlopende Molenpad in Scheemda – aan het eind zal ooit de dorpsmolen hebben gestaan:

Pas de deux van scholeksters op een bouwlokatie tussen Scheemda en Nieuw-Scheemda:

Tjasker:

Houtvoorraad op ’t Waar:

Stuntvliegers op weg naar de luchtshow in Oostwold (straks meer):

Warm rood – mij veel liever dan dat modezwart:

Spelevaren op het Termunterzijldiep, Nieuwolda:

Tussen Nieuwolda en Woldendorp – ingehaald door de Oude Schicht:

Termunten – korstmossen op de grafsteen van mijn betovergrootouders Vondeling-Bottinga:

Dijklandschap achter Termunten:

De stuntvliegers waren in de verte boven Oostwolderpolder bezig met het maken van een hartje:

Verder langs de Dollarddijk – priel in de Dollard:

Bovenop de dijk was het fris – in het westen leek de bewolking op te lossen, maar helaas bleef de verwachte wolkenloze hemel uit:

Dijklandschap in de buurt van de Kerkhovenpolder:

Lucht boven de Dollard:

Modder en molens:

Kwelderstroompje, heel in de verte een paar kluten:

Stroschuur:

Het Ambonnezenbosje van een kant die je zelden op foto’s ziet:

Aan de andere kant – witte klaver bij de trekkershutten die het Groninger Landschap er neer heeft gezet (60 euro per nacht!):

Het iconische sluisbrugje bij Hongerige Wolf:

Nieuw? ornament op boerderij in Beerta:

Winschotens megalomanie uitgelicht, terwijl donkere wolken zich samenpakken:


Gernaat – de oorsprong en verspreiding van een familienaam

Iedereen kent natuurlijk Genoat, het nummer van Ede Staal over zijn lievelingskostje garnalen en de venter die dit goedje langs ’s heren wegen verkocht. Maar genoat is, met een kleine modificatie naar een meer algemeen Nederlands, ook een familienaam: Gernaat.

In 2007 komt deze familienaam verhoudingsgewijs het meest voor in de gemeente Oldambt en belendende gemeenten, hoewel hij ook redelijk vertegenwoordigd is in Overijssel, Gelderland en de regio Amsterdam. Maar zelfs in de Limburgs mijnstreek zijn er Gernaten, daar waarschijnlijk terechtgekomen door arbeidsmigratie vanuit Oost-Groningen.

In 1947 was dat ook al zo, al was toen de spreiding wel veel geringer – maar liefst 77 % van alle dragers van de achternaam Gernaat woonde toen nog in de provincie Groningen. Daarentegen kwam de naam toen in Utrecht, de regio Rotterdam en Zeeland helemaal niet voor.

Je zou misschien verwachten dat de naam in 1811 aangenomen is door een garnalenvisser of -venter, maar dat blijkt, althans qua datering, een onjuiste aanname. Want hij is veel ouder. Hij duikt in 1687 op in Woldendorp, wat toen nog vlakbij de Dollard lag. Een generatie later vind je hem in Zuidbroek en omgeving, en nog een generatie later leven er Gernaten in Nieuwe Pekela. Na 1800 breidt de olievlek zich uit naar het westen (Hoogezand en Sappemeer), maar ook dan blijft de naam een typisch Oost-Groningse.

Toch zie je hem in de achttiende eeuw ook wel in Zeeuwse stukken, maar dan met voornamen die in het Groningse weinig voorkomen, zoals Jonathan en Bastiaan. Kennelijk betreft het een ander geslacht en is de familienaam in Zeeland later uitgestorven.

Ik zocht het even uit, omdat ik in het Oldambtster rekestboek over 1768 een Harm Jans Gernaat tegenkwam, die geschorst werd als lid van een schippersgilde te Nieuwe Pekela. Die schorsing duurde niet lang, want dezelfde schipper vind je een jaar later in de scheepsberichten van de Groninger Courant, als gezagvoerder van het schip ‘De Gezusters’ dat naar Trondheim in Noorwegen voer.


Oproep tot boycot kinderfeest bleek subversief drukwerk in Finsterwolde

“FINSTERWOLDE, 27 Aug. Door de politie zijn bij den veldarbeider H.M. alhier 200 exemplaren van „De Oranjegids” in beslag genomen. De inhoud is beleedigend voor H.M. de Koningin.”

Aldus meldt het Nieuwsblad van het Noorden op 28 augustus 1923. In feite ging het om belegen nieuws, omdat het voorval zich al een poos eerder had voorgedaan. Wèl was er op 27 augustus een ander drukwerkje in beslag genomen, een ‘Manifest tegen het a.s Jubileumfeest van Mevr. van Mecklenburg’, maar of dat nou zo beledigend voor de monarchie was, als het Nieuwsblad-berichtje op gezag van de politie beweerde?

Dit Manifest speelde net als  de eerder geconfisqeerde Oranjegids in op het 25-jarig ambtsjubileum van koningin Wilhelmina, dat eerdaags zou plaatsvinden en waarvoor allerlei voorbereidingen in volle gang waren. De middenstand probeerde ook toen al een graantje mee te pikken:

“In alle mogelijke winkels wordt er aan, liever gezegd in het jubileum gedaan. Men verkoopt jubileum-koek, -glaswerk, -bonbons, -gordijnen, -kleedjes, -borden, -penningen enz.”

Het Manifest wilde fabrikanten en winkeliers dit voor eigen baat gebruik maken van zo’n feest niet kwalijk nemen, maar dat arbeiders erin vlogen, vond het onbegrijpelijk. Want die hadden helemaal niets aan het koningschap, dat slechts een ornament was om de bestaande, onrechtvaardige maatschappij een “schijn van waardigheid” te geven. Bovendien ging het om een symbool van behoudzucht en was het nog duur ook:

“in deze tijden van armoede en gebrek is het een schande, dat jaarlijks handen vol geld worden weggesmeten aan hofhouding, ja zelfs millioenen, waar het volk niets aan heeft.”

Volgens het Manifest had het feest slechts de bedoeling om de arbeiders weer in het “reactionair gareel” te krijgen. Vooral probeerden de koningsgezinden de qua feesten niet bepaald verwende arbeiderskinderen te paaien. Vandaar dat het Manifest in de boycot-oproep, waarmee het besloot, zelf ook speciaal aandacht aan die kinderen schonk:

“Arbeiders van Nederland, zult ge u op deze wijze laten gebruiken voor reaktionaire, kapitalistische doeleinden, voor iets dat tegen uw eigen wezenlijk belang ingaat? Wij wekken u op om niet mee te doen aan de oranjepret, om ook vooral uw kinderen niet te laten gebruiken en op die dagen iets anders te geven, een andere genieting, waardoor hun aandacht van den oranjezwendel wordt afgeleid.”

Het Manifest schold het staatshoofd zeker niet uit, riep ook niet op tot geweld, maar verpakte slechts een boycot-oproep in anarchistisch-politieke retoriek. Mijns insziens werd het volkomen ten onrechte in beslag genomen, al bleef het zodoende gelukkig ook bewaard.

Dat het tot die inbeslagname kwam, lag vooral aan de politie ter plaatse. Op 25 augustus kwamen deze wachtmeester der marechaussee Pieter Dijkstra en veldwachter Jan Duut ’s avonds om tien uur in het café van Berend de Boer. Daar merkten ze dat in het vergaderzaaltje achter het café nog een vergadering aan de gang was:

“Aan schaduwgestalten konden wij waarnemen dat hier te Finsterwolde woonachtige leden van het sociaal anarchistisch verbond aanwezig waren. Wat er besproken werd kon slechts vaag door ons worden gehoord. Wel konden wij uit brokstukken opmerken, dat het ging over de te Finsterwolde te houden Oranjefeesten, en de verdeeling van geschriften en dat zooveel mogelijk propaganda gemaakt moest worden, dat arbeiderskinderen aan de dan te houden kinderspelen niet deelnamen en dat meer samenwerking en organisatie tusschen de afdeelingen van het sociaal anarchistich verbond te Finsterwolde, Beerta en Woldendorp gewenscht was. Er heerschte ter vergadering ernstig verschil van meening.”

De wachtmeester en de veldwachter wisten tot hun eigen verbazing niet dat deze SAV-vergadering zou plaatsvinden. De volgende dag vroegen ze er kastelein De Boer naar,  die ze vertelde dat hij dat van tevoren ook niet had geweten en evenmin wist, waarover de anarchisten vergaderden.  Dit keer hadden die zich eerst schijnbaar spontaan in het café verzameld en zich daarna teruggetrokken in het zaaltje – ze vergaderden er wel vaker, eind juli hadden ze hem nog om toestemming gevraagd, maar nu dus niet. Er waren ongeveer vijftien man aanwezig, ook onbekenden, onder andere twee timmerlui uit Woldendorp.

Naar aanleiding van deze bevindingen kwam op 27 augustus de driehoek van burgemeester, officier van justitie en regionale politiebaas bijeen, die de wachtmeester en de veldwachter opdracht gaf om een nader onderzoek in te stellen. Hun eerste gang was naar de woning van Hindrik Meulenkamp , waar een dochtertje open deed dat vertelde dat pa en moe in de Reiderwolderpolder op het land aan het werk waren. Desondanks traden de politie-beambten huize Meulenkamp binnen,  waar ze weldra op een boekenplankje aan de muur enige exemplaren ontwaarden van het Manifest tegen het Jubileumfeest.

Met die kennis in hun achterhoofd trokken beide agenten de polder in. Meulenkamp (33) probeerde zich eerst nog van de domme te houden, maar zag al vlug het onhoudbare van deze eerste verdedigingslinie in en gaf toen toe dat hij als secretaris van het SAV een week eerder duizend exemplaren van het Manifest ontving, Volgens hem waren deze op zaterdag de 25-ste allemaal al  verspreid. Een derde bleef in Finsterwolde, twee andere, maar gelijke porties gingen naar Beerta en Woldendorp. Namen van helpers en adressanten wilde Meulenkamp niet geven. Ook de Amsterdamse afzender van de pamfletten bleef wat hem betreft geheim. Hij kondigde alvast aan dat het hele verzendingsnetwerk over de kop zou gaan, en dat heel andere namen straks de taken op zich zouden nemen. Eigenlijk nam hij de politie-inspanningen niet of nauwelijks  serieus:

Het baat toch niet dat inbeslagname plaats heeft, want ik durf u met zekerheid te zeggen dat ook de “Oranjegids” waarvan jullie laatst 200 exemplaren bij mij in beslag hebben genomen, toch voor de Jubileumfeesten hier te Finsterwolde in september e.k. verspreid worden.”

Meulenkamp zei niet te weten of hij zelf nog een exemplaar van het Manifest in huis had, maar als dat het geval was, dan kon de politie  dit wel van hem krijgen. Na afloop van de “veldwerkzaamheden” volgden de agenten Meulenkamp daarom naar diens huis en namen daar alsnog de al eerder aangetroffen exemplaren in beslag.

In hun rapportje aan de autoriteiten liepen ze alvast vooruit op de herstructurering van het anarchistische verzendingsnetwerk. Als Meulenkamp uitviel, meenden ze, dan nam Jan Bakker, Jurjen Bakker, Adolf Houtman of Harm de Jonge diens plaats in.

Bron: RHC Groninger Archieven, Toegang 896 (archief Arrondissementsrechtbank Winschoten), inv.nr. 19.


Slachtoffers van de Maartens- en de Kerstvloed

Plaats

Maartensvloed   (1686)

Kerstvloed   (1717)

 

Oldehove

7

Niehove

13

Garnwerd

1

Ulrum

73

Vierhuizen en Zoutkamp

18

41

Hornhuizen

4

117

Leens

182

Nijenklooster

7

Kloosterburen

11

Wehe

25

Zuurdijk

55

Warfhuizen

63

Niekerk

1

73

Vliedorp

7

48

Wierhuizen

40

Pieterburen

70

172

Eenrum

3

126

Westernieland

60

79

Saaxumhuizen

10

30

Den Andel

4

43

Baflo

21

Raskwerd

27

Tinallinge

12

Breede

1

Warffum

22

63

Usquert

41

44

Uithuizen

72

67

Uithuizermeeden

313

208

Oosternieland

4

20

Oldenzijl

5

Zandeweer

10

Eppenhuizen

6

Rottum

5

Kantens

2

Toornwerd

9

Westerwijtwerd

4

Huizinge en Menkeweer

3

Bedum

4

Onderwierum

9

Ter Laan en ‘t Reidland

1

Wetsinge

3

Winsum en Bellingeweer

12

Ranum

8

Maarhuizen

4

Mensingeweer

31

Maarslag

11

‘t Zandt

9

47

Godlinze

53

18

Spijk

104

53

Bierum

61

67

Holwierde

37

20

Uitwierde

9

4

Delfzijl

1

Farmsum

17

4

Oterdum

97

2

Heveskes

11

Termunten

223

Borgsweer

17

Woldendorp

37

Wagenborgen

27

Siddeburen

4

4

Garmerwolde

1

Westeremden

1

2

Garsthuizen

5

Loppersum

5

Wirdum

10

Leermens

15

Oosterwijtwerd

13

Krewerd

1

13

Katmis en Oldenklooster

10

Marssum

2

Losdorp

6

Solwerd

6

8

Nieuwolda

13

Nieuw-Scheemda

4

Oostwold

10

Finsterwolde

8

Eexta

1

 

TOTAAL

1394

2091

De vijf meest getroffen plaatsen waren in 1686 Uithuizermeeden (313), Termunten (223). Spijk (104), Oterdum (97) en Uithuizen (72).

De vijf meest getroffen plaatsen waren in 1717 Uithuizermeeden (208), Leens (182), Pieterburen (172), Eenrum (126) en Hornhuizen (117).

Uithuizermeeden was de gevaarlijkste plek om te wonen. Toch vermoed ik dat Termunten in 1686 relatief nog zwaarder getroffen werd – er kunnen maar weinig bewoners die ramp hebben overleefd. Verder maakte de Maartensvloed vooral slachtoffers in volkrijke plaatsen langs de Eemskust, terwijl de Kerstvloed vooral dergelijke plaatsen langs de kust van De Marne trof.  Relatief weinig slachtoffers vielen er beide keren in het Oldambt.

Bronnen: RHC Groninger Archieven, Toegang 1 (archief Staten) inv.nr. 817 – Slachtofferlijst van de Maartensvloed; en Johannes Adrianus Mobachius, Groningerlands zeer Hooge en Schrikkelyke Watervloed, Ter  Overstrooming van een groote menigte van Menschen, enz. op Kers-tyd den 25 Decemb. 1717 (Groningen 1718), de lijst achterin.


Termunten via Hellum en dan de Dollardpolders in

Wegwijzers in het ongerede:
006
De kerk van Hellum, nog steeds eigendom van de PKN-gemeente aldaar, bleek open. Op het opzetstuk van een verdwenen herenbank deze engel, die qua bovenlijf aan body building deed:
015
Op het koor deze helaas incomplete steen, die me romaans lijkt. Deksel van een sarcofaag? Er staat ook een sarcofaag – rechtop. De gids vertelde dat er in de jaren zestig meerdere sarcofagen tevoorschijn waren gekomen bij een restauratie en dat de meeste waren weggegooid. “Zo dacht men er toen nog over.” Oh?
025
Rouwbord (1630) voor de deugdzame Anna van Ittersum, wed. Edsart Rengers, 63 jaar oud toen ze stierf. Bevat het blazoen drie rode ezelskoppen, het helmteken draagt ezelsoren.  Je zou haast denken aan satire, maar het is echt zo.
029
Gezicht bij Woldendorp:
034
Op de dijk bij Termunten bleek de haven van Emden aan de overkant mooi uitgelicht:
038
Driewerf gemerkt schaap, op dezelfde plek aan mijn voeten:
040
De Dallingeweersterweg voorbij Termunten:
045
Carel Coenraadpolder:
058
Johannes Kerkhovenpolder:
061
Johannes Kerkhovenpolder:
064
Veld met zonnebloemen in de Reiderwolderpolder:
076


Delfzijl-Winschoten met de wind in de rug

Ik dacht dat het vanmiddag was, de presentatie van het boek van Albert Haan over de kerken van Woldendorp. Stond om even voor half drie voor de kerkdeur en geen teken van leven. Maar even bij de sleutelbewaarder langsgegaan, om te vragen of het misschien op een andere plaats was. Bleek dat ik me een maand vergist had. De presentatie is pas eind april.

Kwam er, voortgestuwd door de strakke noordwester wind in de rug, op de fiets vanaf station Delfzijl en heb me vanaf Woldendorp maar door de Reiderwolderpolder naar Finsterwolde laten blazen en vervolgens langs de Klinkerweg en de Blauwe Stad naar Winschoten. Het zonnetje kwam er net mooi door, maar de pet is me wel drie keer van de kop gewaaid.

Moet je ook maar niet zoveel opzij kijken. Onderweg gezien:

– Een remake van een oud waarschuwingsbord, havengebied Delfzijl:

Vraag me nu af of er wel een modern equivalent van is.

– Het door industrie omsingelde kerkje van Heveskes:

– Ganzen op een winterfourageringsstrook in de Reiderwolderpolder

– Sticker met het logo van een curieuze motorclub in Finsterwolde:

Vraag me af hoe de ontwerper van de Groninger vlag, die eveneens afkomstig was uit Finsterwolde, tegen die Duitse legerkruisvorm aangekeken zou hebben. Hij hield niet zo van Duitse soldaten, meen ik. Overigens heeft de motorclub een gedicht van Fieke Gosselaar op zijn site staan.


De zeven roderoeden van het Oldambt

Geplaatst op 10 maart 2011  a

Het stuk, uit 1685, regelt de eerste politie in het Oldambt en de andere stadsjurisdicties. Wat vooral opvalt is de macht van de Drost, de zetbaas van de stad, over de zeven roderoeden.

Weliaswaar was de keuze van de zeven roderoeden of veldwachters aan de predikanten en kerkvoogden in elk roderoedendistrict, steeds een dorpencombinatie:

  1. Termunten, Borgsweer, Woldendorp
  2. Wagenborgen Nieuwolda, Nieuw-Scheemda
  3. Noordbroek, Noordbroeksterhamrik
  4. Zuidbroek, Muntendam, Meeden
  5. Winschoten, Heiligerlee, Westerlee
  6. Beerta, Nieuw-Beerta, Finsterwolde, Oostwold
  7. Midwolda, Scheemda, Eexta

Ook zorgden de schatbeurders (lokale, eveneens door de dorpselite gekozen belastingontvangers) voor de inning van de benodigde sommen voor de tractementen. Maar dat geld ging naar de Drost, die het ook aan de roderoeden uitdeelde.

Bovendien mocht de keuze van roderoeden alleen geschieden ten overstaan van de Drost, die als enige ging over het ontslag van de nieuwe functionaissen. Aan de ene kant moest er wel draagvlak op lokaal niveau zijn, maar de dorpspotentaten mochten het ook weer niet al te veel voor het zeggen krijgen. Die geest ademt het reglement.

De roderoeden werden aangesteld om te weren:

“…de vreemde en stoute bedelaars en landtlopers, soo in menichte van huys tot huys in de carspelen lopen bedelen, en de huyslieden (= boeren HP) het geldt afperssen, de geleegentheyt siende om jeets te steelen, deselve van haere goederen beroven.”

Een overweging vormde hierbij

dat in deze vredige tijden jeder Landt machtigh en willigh genoegh is om sijn eigen oprechte armen te onderholden.”

Kennelijk vielen vreemde bedelaars nog wel te tolereren als er een oorlog was.

De roderoeden moesten dus vooral “vreemde en stoute” bedelaars verjagen. Met dat stoute werd dan waarschijnlijk vooral bedoeld de fysiek bedreigende, intimiderende figuren.  Uit het feit dat de roderoeden zich bezig moesten houden met vreemde bedelaars,. mag je intussen afleiden dat lokale, bekende bedelaars ongemoeid werden gelaten.

Als een in eerste instantie met zachte hand verjaagde bedelaar het waagde om toch nog terug te komen, mocht een roderoede hem of haar wegslaan met een stok. Dat was nog het lichtste wapentuig, want verder diende iedere roderoede zich te voorzien van

“een goede snaphaen, voorjager, pistool, houwer en manvaste hont”.

En toch, slechts zeven roderoeden op heel het Oldambt,  Die ook slechts 130 gulden de man per jaar verdienden, wat bepaald geen vetpot was, zodat corrupte op de loer lag. En die voor dat magere tractement dan ook nog moesten letten op jachtovertredingen. Ik bedoel maar: dat de overlast van vreemde bedelaars dermate groot was, als de aanhef van het stuk beweert, mag je gerust een beetje betwijfelen.

Overigens verbood het reglement de boeren om willens en wetens bedelaars in hun huizen of schuren te laten slapen, dit op straffe van 2 daalders boete, te beuren door de roderoede die zulke gepermiteerde nachtbidders aantrof. Een boer zou voortaan wel gek zijn, om zulke slapers explciet toestemming te geven. Een bedelaar die dat verklikte, bedierf zijn eigen markt. Op die manier bleef zo’n bepaling natuurlijk een dode letter, ik denk dan ook niet dat er veel van dergelijke boetes zijn geïnd.

Via de KB: Ordonnantie der H. Heeren Borgemesteren ende Raadt in Groningen,  waernae in beyde Oldambten,  Goorecht en Sappemeer roo-roeden sullen worden angestelt… (1685)

 


Verhuisbericht

Ben al druk aan het socializen met mijn nieuwe buren. Ze zijn behoorlijk oud, allemaal, ik word de benjamin van de flat. Terwijl ik in mijn huidige stukje straat verreweg de oudste bewoner ben.

De buurman die ik vandaag tegenkwam liet me raden hoe oud hij was. Altijd jonger schatten in zo’n geval, dan je denkt. Ik zei 75 à  80, maar dacht 86 en 86 was het. Hij glom dat hij er nog zo patent uitzag.

Ik vroeg of hij oorsponkelijk uit Hoogkerk kwam. Nee. Hij was van een veel noordelijker plaats. Ik moest opnieuw raden, maar zat er steeds naast in de driehoek Delfzijl – Termunten – Woldendorp. Uiteindelijk gaf hij het antwoord: hij bleek geboren en getogen in Heveskes, een dorp ten oosten van Delfzijl dat verdween voor industrieterrein. Alleen de kerk staat er nog.

Tot buurmans grote verwondering wist ik de Groningse naam van Heveskes: Heemskes. Ik zag dat ik het helemaal bij hem had gemaakt.


De kroegen van de oude Veemarkt

Geplaatst op 27 februari 2009  a

                                                                           Foto: collectie RHC de Groninger Archieven

“Het wemelt rond de veemarkt van allerlei tapperijen”, constateerde Stadjer nog op 23 juli 1968, vlak voor de sloop. En hij noteerde iets wat ik al vermoedde, namelijk dat het om part-time kroegen ging:

“De meesten zijn maar een keer in de week open, dinsdagmorgen. Het ding zit dan een paar uur stampvol. En de tapper kan de rest van de week op zijn rug liggen genieten van de opbrengst. Om de spieren soepel te houden, heeft hij een of twee avonden per week nog wel een duivemelkerspartijtje of de bond van oprechte geitefokkers. Maar dat moet je niet overdrijven.”

In die kroegen zaten op dinsdag, veemarktdag, vanaf een uur of vier, vijf, zes tot ongeveer het middaguur de boeren en veehandelaren. Stadjer, die de veemarkt graag mocht aandoen, maar tamelijk benauwd was voor de koeienvlaaien en stralen pruimtabak die plotsklaps in zijn richting konden schieten, vertelt over het gangbare horeca-interieur alhier:

“Die kroegjes zijn nauwelijks luxe van opzet. Kale tafeltjes, met daaromheen zoveel mogelijk keukenstoelen. Hoe meer hoe beter. Op elke stoel kun je per veemarkt minimaal tien veehouders zetten. Da’s ruim een liter koffie en een kratje pils.”

Ik wilde al een tijdje een lijst maken van de horeca aan de oude Veemarkt, met de opeenvolgende uitbaters en wat bijzonderheden erbij. Toen ik vandaag de schets van Stadjer tegenkwam, heb ik daar maar even werk van gemaakt. Onderstaande lijst is gebaseerd op de gegevens in de Groninger Adresboeken vanaf 1907, die louter de hoofdbewoners van een adres en hun beroepen noemen. Namen van horeca-gelegenheden komen onder meer uit telefoonboeken, terwijl voor de joodse uitbaters gebruik is gemaakt van razzialijsten en digitaal monument.

DE LIJST:

Veemarktstraat 2 – De Koppel Paarden
Voor 1922 genummerd als Veemarktstraat 1, Pal op de hoek van de Oosterweg.
1914 – 1927: G. Boerema, caféhouder
1928 – 1968: W. Wichers, caféhouder
Mogelijk gaat het bij de laatste om een vader en een zoon, omdat er in 1943 jr. achter W. Wichers staat. Vanaf 1950 zit is er op 2a een annexe slijterij van M. Boerema,, in 1964 woont een mevrouw Wichers – Boerema op 2b. Het complex wordt in 1972 niet meer in het adresboek genoemd, het zal dan gesloopt zijn.

Veemarktstraat 5 – De Veehandel
Vanaf 1907: A. de Vries, hotelhouder. Vanaf 1914 heet hij hotel-caféhouder. Vanaf de vroege jaren twintig zit er een veestalling naast, op nummer 6.
In 1943 heeft J.J. de Vries de zaak overgenomen, ook hij heet hotel-caféhouder.
In 1968 lijkt het bedrijf opgeheven, wel woont er nog een hotelemployé A.T. de Vries.***
In de Nieuwsblad-reportage van begin 1965 komen de Jan de Vries en zijn vrouw aan het woord. Volgens de verslaggever vonden velen de “gewoonte” van veekopers om voor dag en dauw jenever te drinken “vreemd” en “weerzinwekkend”. Maar de vrouw De Vries vergoeilijkte het:. “Ach ze zijn het zo gewend”, zei ze. “Je moet niet vergeten: de mensen komen niet net uit bed, ze hebben er vaak al een hele reis op zitten.”

Veemarktstraat 7 – Veelust
1907/1908: J.L. Bolhuis, kastelein
1909/1910: H. Kamps, caféhouder
1910 – 1922: H. Olthof, caféhouder
1923 – 1943: J.L. Melissen, caféhouder
1950 – 1964: W. Kok, caféhouder
1968 nog wel een café, 1972 niet meer. Staat op de foto.

Veemarktstraat 9
1907 – 1908: H.L. Olthoff, caféhouder. Is hij verhuisd naar 7?
Dan wordt dit adres tot 1918 niet meer genoemd als café. In 1914 wordt het opgesplitst in 9 en 9-I. Op 9:
1918 – 1935: K. Oosterhuis, verlof
1937: niets genoemd. verbouwing?
1939 – 1940: J.R. Woltjer, caféhouder
1941 ebj: niet meer genoemd als café, wel woont er de wed. Woljer-Woldendorp.
1950 heet zij verlofhouder. De bakkersknecht A. Georg woont in.
1958 – 1972: A. Georg, caféhouder. ***
In 1963 viel hier een klant uit de buurt steil achterover van het stoepje. Dood.

Veemarktstraat 10
1907 – 1911: J. Bamberger, logementhouder. In 1911 is de initiaal I, mogelijk gaat het om  dezelfde persoon, maar die heet dan wel café-logementhouder.
1914 – 1941: L. Gans, café-logementhouder. Heeft in de vroege jaren twintig een commensaal, M. Levy, handelsreiziger.
1943: wed. M.H. Gans-Gans, café-logementhouder
Volgens de razzialijsten en het digitale monument voor de weggevoerde Nederlandse joden woonden op dit adres Mietje Henriëtte Gans (1875), koffiehuishoudster,  en haar zoon Abraham Meinhart (1908), vertegenwoordiger. Zij stierf in Auschwitz, eind 1942, van hem is de sterfplaats en -datum onbekend. Een inwonende dochter of nicht, Alegonda M. Gans (1913), verkoopster, overleefde de oorlog.
Na het wegvoeren van de familie Gans is er op dit adres geen horeca meer geweest.

Veemarktstraat 18
1907 – 1911: G. Nieweg. logement
1914 – 1915: C. Nieweg, café-logementhouder.
1918: mej. G. Nieweg, café-logementhouder
Nadien tot 1939 geen horeca op dit adres.
1939: K. Oosterhuis, caféhouder (eerder op Veemarktstraat 9)
1940: H. Jonkman, caféhouder
Nadien zit er geen horeca meer op dit adres.

Veemarktstraat 19
1907 – 1908: J. Wijnberg, slijter
1909 – 1911: I. Wijnberg, koffiehuis
1914 – 1918: I.W. Wijnberg, koffiehuis (mogelijk steeds dezelfde.)
1919: J. Cohen, koffiehuis
1920: I. Wijnberg, koffiehuis
Van 1910 tot 1920 woont in A.V. Wijnberg, redacteur van het Groninger Dagblad.
1921 – 1925: J. Cohen, koffiehuis
1926 – 1942: J. Cohen-Nieweg, koffiehuis (vergelijk nummer 18!)
Jacob Cohen, koffiehuishouder, en zijn vrouw Goline Nieweg, waren beide geboren in 1876. Beide zijn op 3 december 1942 vermoord in Auschwitz.
Nadien is er geen horeca meer op dit adres. In de jaren vijftig zit er eerst een boekbinderij en papiergroothandel, maar vanaf 1958 bestaat het hele adres niet meer in de adresboeken.

Veemarktstraat 25 en 25a – Hotel Marktzicht
Voor een omnummering van 1922 nog 25 en 25a.
1910 – 1922: E.L. de Haan, hotelhouder (hij kwam van 80)
1923 – 1933: J.M. Cohen (ook wel I.M. Cohen genoemd)
1935: M. Cohen, hotelhouder
1937 – 1958: C. Durville, caféhouder
Inwonend vanaf 1941 een H.J. Durville, eerst smid, later orthopedisch instrumentmaker genoemd.
1961: niets op dit adres
1964: café W. Kok (vergelijk nummer 7!)

Veemarktstraat 27
Aanvankelijk 27, vanaf 1910 25 en 27, vanaf 1922 26 en 27, alter weer alleen 27.
1907 – 1908: F. Koster, koffiehuishouder
1909 – 1943: J. Koster, koffiehuishouder
1950: W. Oldenburger, caféhouder en mevr. M. de Vries, caféhouder
1958: W.G. van den Brom, caféhouder
1961 – 1968: L. Cordes, caféhouder

Veemarktstraat 63
1907 – 1925: J. Bolhuis, tapper
Hij heeft rond 1920 kostgangers, een politie-agent en een bouwkundige.
1926 – 1935: Gez. Bolhuis, caféhouder
1937 – 1950: Mej. A.B. Bolhuis, café-, respectievelijk verlofhouder
1958: geen horeca, maar er woont wel een mevr. Dijkstra-Kolthof
1964 – 1968: M. Dijkstra-Kolthof, caféhouder

Veemarktstraat 76 – 77
Voorheen kantoren van Rubingh en Zonen
1933: W. Venema, caféhouder
1935 – 1968: L. Brink, caféhouder. Vanaf 1950 in de adresboeken als verlofhouder en aardappelhandelaar. In 1972 wordt het adres niet meer genoemd.

Veemarktstraat 80 – Hotel de Haan
1907 – 1915: E.L. de Haan, eerst caféhouder genoemd, van vanaf 1909 hotelhouder
In 1909/1910 wonen er diverse veehandelaren mede op dit adres.
De Haan verhuisde naar 25. Daarna zitten er achtereenvolgens een manufacturenzaak en een sigarenmagazijn op Veemarktstraat 79+80.
1943: S.J. Walker, caféhouder
vanaf 1950 tot 1972 is hier woonachtig de wed. Swarte – Walker, buffetjuffrouw. Nu de Meeuwerderweghoek van Café Cheers.

Veemarktstraat 81
Het pand aan de andere kant van de Meeuwerderweg, aan het pleintje naar de Griffestraat. Naast de winkel van De Gruyter.
1907 – 1924: G. Walrecht, tapper
1925 – 1927: H.E. Schaank, caféhouder
1928 – 1931: J.B.H. Brugman, caféhouder
Nadien geen horeca meer op dit adres.

Veemarktstraat 85-I/85-Ia – Grolsche Bar
1926: F. Gallis, met die vermelding
1927 – 1935: F. Smith, idem
1940: G. Veenstra, idem
1941: F.J. Wagenaar, caféhouder
Daarna een tijd geen horeca op dit adres tot
1950: mevr. T. Roggen, cafetariahoudster met haar cafetaria
1958 – 1964: B. Bakker, expediteur en cafetariahouder
1968 – 1972: M.A. van Doorn, cafetaria

Veemarktstraat 94
1907 – 1911: J. Bolhuis, caféhouder
Vanaf 1910 heet het hier Hotel Bellevue, maar die naam verhuist met de uitbater naar nummer 101 naar de andere hoek van het hoogst genummerde en bewaard gebleven deel van de Veemarktstraat bij het water. Daarna zitten hier op 94 onder meer een manufacturenzaak, en een kruidenierszaak van Albino. Nog weer later is het een garage.

Veemarktstraat 101 – Hotel Bellevue
1918: J. Bolhuis (komt van 94 en neemt het uithangbord mee.)
1919: K. Staghouwer, hotel
1920: wed. J. Bolhuis, hotel
1921 – 1922: K. Staghouwer, hotel
1923 – 1933: W. Tuinema, hotel
1935 – 1972: G. Woldendorp, café
(Later het café van Jannes Bosklopper, de Oude Veemarkt. Momenteel de Heren bij de Amstel.)

Vervolg